GROEP 21

MOTOR





Motor



Motor

CILINDERBLOK

Het cilinderblok is gemaakt van geperst gegoten
aluminium.

De twee rijen cilinders (1 en 2) liggen niet recht
tegenover elkaar, daar de drijfstangen van twee
tegenover elkaar liggende cilinders op dezelfde
krukastap zijn gemonteerd. de rechter cilinderrij (1)
ligt iets verder naar voren dan de linker. Tot het
cilinderblok behoort het bovencarter. Het ondercarter
is een apart deel en is gemaakt van geperst gegoten
aluminium. Het oliepomphuis (3) is direct in het blok
gemaakt. De oliekanalen zijn gegoten en geboord
tussen oliepomphuis, uitsparing voor oliefilter en de
diverse smeerpunten.

Aan de linkerzijde van de motor is een plaatje met het
motornummer aangebracht.
Oliepomp
Voeringen

In het cilinderblok zijn zes verwisselbare, natte
voeringen van gietijzer aangebracht, drie in iedere
cilinderrij.

De voering rust op en wordt geleid door een flens in
het blok (1 afb.). een geleiding in het blok van de
bovenkant van de voering is er niet. Deze geleiding
wordt wel verkregen doordat de cilinderkop de
voering op zijn plaats in de flens drukt (1). De juiste
spanning in de voering wordt verkregen door toe-
passing van shims (2), die in vier diktes bestaan en die
ook dienst doen als pakking voor de koelvloeistof.

Voering en zuiger behoren bij elkaar en worden als
een eenheid vervangen.

De voeringen zijn aan de bovenkant gemerkt met een,
twee of drie. Deze cijfers corresponderen met een A,
B of C zuiger.
Krukas en lagers

DRAAIEND GEDEELTE

Krukas en lagers
De krukas is gegoten en heeft een geslepen oppervlakte
geharde lagertoppen.

De krukas is met vier hoofdlagers in het blok
gelagerd. De tapeinden van de hoofdlagers gaan ook
door het ondercarter en de hoofdlagermoeren worden
er dan opgedraaid.

De krukas heeft drie drijfsstanglagertoppen. Op iedere
tap zijn de drijfstangen van twee tegenover elkaar
liggende zuigers gelagerd.
De drijfstang- en hoofdlagerschalen zijn verwisselbaar.
De drijf- en hoofdlagertappen kunnen tot een onder-
maat worden geslepen, namelijk 0,30 mm.

Krukas en lagers
De geleiding van de krukas in axiale richting wordt
verzorgd door axiale lagerringen, die in drie over-
maten bestaan, 0,20, 0,30 en 0,40 mm.

De voorste keerring van de krukas is een keerring met
rubber lip, die in de distributiedeksel is aangebracht.

De achterste keerring van de krukas is ook een
keerring met rubber lip, aangebracht in een houder,
die met bouten op het cilinderblok wordt bevestigd.
Drijfstangen en zuigerpennen

De drijfstangen zijn gemaakt van hamergesmeed staal


Drijfstangen en zuigerpennen
De twee op de zelfde tap gemonteerde drijfstangen
zijn gemonteerd met de lagertappen zo gekeerd als op
afb. is te zien. De lagerschalen zijn iets smaller dan
de totale tapbreedte.

De zuigerpennen zijn er in drie klassen met kleuraandui-
ding, blauw, wit en rood voor de zuigers 1,2 resp. 3.

Als er een zuigerpen uit een drijfstang met zuiger
wordt geperst, moet afhankelijk van de deformatie de
de zuiger worden vernieuwd.



Zuigers en zuigerveren
Zuigers en zuigerveren

De geheel gegoten zuigers zijn van een aluminium
legering gemaakt en zijn zeer licht van gewicht.

Er worden twee fabrikaten zuigers gemaakt; Demolin
met een totale hoogte van 74 mm en Mahle met een
totale hoogte van 64 mm.

De zuiger heeft drie zuigerveren, twee compres-
sieveren em een uit drie delen bestaande olieschraap-
veer. De olieschraapveer bestaat uit een verende
veerhouder en twee smalle schraapveren.

De compressieveren zijn gemerkt, zodat te zien is hoe
ze moeten worden gemonteerd.

Zuigers en zuigerveren
De zuigers zijn in de klassen ingedeeld, wat betreft de
diameter in drie klassen. Het merkteken op de zuiger-
top is een A, B of C en dit correspondeert met een
met 1,2, resp. 3 gemerkte voering. Ook wat betreft de
zuigerpengatdiameter zijn de zuigers in klassen
ingedeeld. De zuigertop is voorzien van de
merktekens 1,2 en 3 en dezecorresponderen met de
kleuren van de zuigerpen en wel blauw, wit en rood.
ook is de top van de zuiger voorxien van een
merkteken, waaruit blijkt in welke richting de zuiger
moet worden gemonteerd - de pijl, die naar voren
wijst en de lettes DT.

Zuigers en zuigerveren

CILINDERKOP EN KLEPPENSYSTEEM

Cilinderkop
De cilinderkop is gegoten van coquille-gegoten
aluminium. Daarmee heeft men een zeer licht van
gewicht zijnde cilinderkop verkregen met uitstekende
warmtegeleiding voor die delen, die erg heet worden.

In de cilinderkop zijn koelvloeistofkanalen ingegoten
en de oliekanalen voor de smering onder druk van de
nokkenas en het tuimelmechanisme geboord.

De cilinderkop is van het cross-flow type, d.w.z. dat
de inlaatkanalen (1) aan de ene kant en de uitlaatkanalen
(2) aan de andere kant zitten. De klepzittingen zijn
van gelegeerd gietijzer en "ingekrompen".


Cilinderkop
De klepgeleiders zijn verwisselbaar en van gietijzer. Ze
zijn voor inlaat- en uitlaatkleppen gelijk. Wat de
buitendiameter betreft zijn ze in twee maten in
standaardafmeting en in twee overmaten.

De afdichting tussen blok, voering en cilinderkop
bestaat uit een met draad gewapende asbestpakking
met stalen ring rond de verbrandingsruimte.

De cilinderkopbouten gaan door de lagerkappen van
het tuimelmechanisme.

De bougies zijn gemonteerd in verzonken ruimten aan
de kant van de inlaatkanalen.

De injectoren zijn aan dezelfde kant aangebracht en
monden uit in de inlaatkanalen net boven de schotel
van de inlaatkleppen.


Nokkenas
Nokkenas

De nokkenas is van speciaal gelegeerd gietijzer ge-
maakt en heeft oppervlakte geharde nokken. Het zijn
bovenliggende nokkenassen, aangedreven door een
distributieketting en viermaal gelagerd in het cilinder-
blok (zie afb.).

Het lagerbed is direct in het blok aangebracht. Het
achterste lager, vierde lager, heeft de grootse dia-
meter en de diameter wordt naar voren toe kleiner.
daarmee wordt de montage van de nokkenas ge-
makkelijker. De nokkenas wordt er van achteren af
ingevoerd via een uitsparing die door een plaatje
wordt afgesloten

Nokkenas
De nokkenas wordt op zijn plaats gehouden in axiale
richting door een borggaffel aan de voorkant, Zie A
afb.
Aan de achterkant van de rechter nokkenas zit een
wormwiel voor de aandrijving van de stroomverdeler,
zie afb. Op dezelfde plaats op de linker nokkenas
zit een nok voor de aandrijving van eventueel een
mechanische benzinepomp.

Om een gelijkmatiger draaiende motor te krijgen zijn
de openings- en sluitingstijden van de rechter cilinder
rij gewijzigd, wat er op neerkomt, dat het verschil in
profielhoogte tussen rechter en linker nokkenas
0,85 mm is.

Tuimelmechanisme
Tuimelmechanisme

De tuimelaarbrug bestaat uit een buisvormige tui-
melaaras, waar vier lagerkappen, tuimelaars, een
vulplaat en veren op zijngeschoven. De lagerkappen
worden met een cilinderkopbouten op het blok vast-
gezet. een buitenste lagerkap is met een bout op de
tuimelaarsas in een borgring gemonteerd. De tuime-
laars zijn van het haakse type en worden direct
door de nokkas bediend. De afstelbout is geborgd
door een contramoer.

Het gedeelte van de tuimelaars, dat met de nokkenas
in aanraking komt, is oppervlakte gehard.

Kleppen

De tuimelaars zijn direct op de tuimelaars gelagerd
zonder bussen

Kleppen

De kleppen zijn schuinhangend in de cilinderkop
gemonteerd. Ze zijn van speciaalstaal gemaakt.

De klepsteel loopt iets conisch toe en de kepschotel
van de inlaatklep heeft een diameter van 44 mm en
van de uitlaatklep van 37 mm

De kleppen zijn gemonteerd overeenkomstig de afb.

Kleppen

De cijfers 1, 2, 3, enz hebben betrekking op de cil.
1,2 enz.

A: Uitlaatkleppen

I: Inlaatkleppen








Kettingen en kettingwielen

TRANSMISSIE

Kettingen en kettingwielen
De aandrijving van de twee bovenliggende nokken-
assen geschiedt door twee zogeheten enkele rollen-
kettingen, één voor iedere nokkenas.

Op de krukas is een tandem-tandwiel gemonteerd met
19 tanden voor de aandrijving van de nokkenassen en
een enkelvoudig tandwiel voor de aandrijving van de
oliepomp.

De plaatsbepaling tussen tandwiel en krukas geschiedt
met behulp van "Woodruff"-spieën.

De nokkenastandwielen hebben 38 tanden en zijn op

Kettingen en kettingwielen
de nokkenassen bevestigd met een centrale bout en
een in het tandwiel geperste geleidepen.

Om de nokkenassen na montage goed te stellen zijn er
merktekens aangebracht op de kettingen en het
tandwiel.

Aan de trekzijde van de betreffende nokkenasketting
is een rechte kettingdemper gemonteerd (zie 1)
Aan de "slappe" kant is een gebogen kettingdemper
gemonteerd (2), los rond de bevestigingsbout aan de
ene kant en onder spanning tegen de ketting door een
kettingspanner (3).

Kettingspanner

De nokkenaskettingen worden op de juiste spanning
gehouden door een hydraulische kettingspanner voor
iedere ketting.

Kettingspanner
Het huis van de kettingspanner is zonder pakking
met twee bouten op het cilinderblok bevestigd. De
zuiger (3) wordt beïnvloed door een veer (6)
en de getande stang (1) haakt om de zuiger.

De zuiger (3) staat onder druk van de motorsmeer-
olie.

De olie, die uit de kanalen in het motorblok komt,
stroomt via de zeef (4) en de opening (5) het huis
binnen.

De zuiger (3) verplaatst zich slechts in één richting,
nl. naar buiten, zodat de ketting wordt gespannen.
Als de druk van de smeerolie op de zuiger wegvalt,
wordt de zuiger in de buitenste stand gehouden door
de getande stang (1). Daarmee wordt de ketting altijd

kettingspanner

gespannen gehouden.

Een palletje (2), dat in de tanden valt, voorkomt dat
de stang wordt ingedrukt. Als de werkzaamheden aan
de distributie de spanning van de kettingen af moet,
moet het palletje 1/4 slag worden gedraaid. daarbij
kan de zuiger worden ingedrukt, maar hij kan alleen
in deze richting worden verplaatst. Hij blijft in de
ingedrukte stand staan tot het palletje weer wordt
teruggedraaid.

Het palletje is niet bereikbaar als de distributiedeksel
is gemonteerd.
1. Getande stang 4. Zeef
2. Palletje 5. Oliekanaal
3. Zuiger 6. Veer

Distributiedeksel
Distributiedeksel
De distributiedeksel is gemaakt van een aluminium legering

Het pakkingvlak van de deksel moet afdichten op vier
aparte delen van de motor, de cilinderkop, het
cilinderblok, de kleppendeksel en het ondercarter.
De afdichting wordt verkregen met behulp van
twee papieren pakkingen.

Op de distributiedeksel zit een plaat met gradenver-
deling voor het instellen van de ontsteking. Deze plaat
is instelbaar en is fijn ingesteld in de fabriek. Voor het
instellen is in de krukas een merkteken aangebracht in
de vorm van een gat. Dit is bereikbaar via een door
een plug afgsloten in het motorblok.

Poelie

Op de poelie zijn 2 merktekens aangebracht (1 en
2 zie afbeelding).

1: Merkteken voor b.d.p.cilinder 1
2: merkteken b.d.p. cilinder 6


Poelie

CARTERVENTILATIE

De motor heeft zogeheten positieve carterventilatie.
Dit betekent, dat de carterdampen niet in de vrije
lucht ontsnappen, maar weer via het inlaatspruitsuk
in de motor worden gezogen, waar ze weer deelnemen
aan het verbrandingsproces. De resten verdwijnen dan
via de uitlaatpijp samen met de overige verbrandings-
resten.

Tussen het inlaatspruitstuk en het oliebakje (1)
dat op de kleppendeksel is aangesloten is een
slang (5) gemonteerd. Tussen het luchtfilter en het
oliebakje is een slang (3) gemonteerd.

In het oliebakje is een filter (2) aangebracht

Carterventilatie

1. Oliebakje
2. Filter
3. Slang tussen oliebakje en luchtfilter
4. Nippel
5. Slang tussen oliebakje en inaatspruitstuk
De onderdruk in het uitlaatspruitstuk, die ontstaat als
de motor draait, bewerkstelligd weer een onderdruk
onder de kleppendeksel en daardoor ook in het carter
via de ruimte van de distributie en de retourolie-
kanalen, daarbij worden de carterdampen via de slang
(5) in de motor gezogen en nemen deel aan het
verbrandingsproces.

Daar de verse luchttoevoer via het luchtfilter komt
wordt verkomen, dat er verontreinigingen in de
motor komen.

Bij hoge en matige onderdruk in het carter (in
laatspruitstuk), die ontstaat bij stationair draaiende
motor en bij lichte belasting, werkt het systeem zoals
hierboven beschreven. Bij zo geringe onderdruk
(ontstaat bij zware belasting van de motor en/of bij
grote hoeveelheden aangezogen lucht), dat de
onderdruk in het luchtfilter verandert van richting
en de carterdampen gaan nu beide wegen, gedeeltelijk
via de slang (5) en gedeeltelijk via het luchtfilter naar
het inlaatspruitstuk. Het carterventilatiesysteem kan
op deze wijze relatief grote hoeveelheden gassen
verwerken, zonder dat ze in de atmosfeer terecht
komen.








text en foto's uit Volvo Servicehandboek Afd.2 (excl grp. 23,24,27) Motor B27