De B280 E/F en B 200 ET hebben een accu van 66 Ah. De D 24 TIC heeft een geöptimaliseerde accu van 600 A. Geöptimaliseerd wil zeggen, dat de platen in de accu dichter op elkaar zijn geplakt. Het formaat is nu gelijk aan dat van een 66 Ah-accu, maar de capaciteit is groter. De koud-start eigenschappen zijn even goed als die van een 88 Ah-accu. |
DYNAMO'SDe B 280 E/F heeft vanaf het begin een dynamo van 90 A. In de herfst wordt echter voor deze motor een 100 A dynamo ingevoerd De B 200 ET heeft vanaf het begin een dynamo van 70 A maae ook voor deze motor wordt in de herfst een 100 A dynamo ingevoerd. De D 24 Tic heeft een dynamo met een maximum- stroomsterkte van 70 A. |
AanrakingsbeveiligingAuto's met een hooggeplaatste dynamo's hebben een aan- rakingsbeveiliging over de dynamopoelie gekregen. Dit geldt voor de B 200 ET en D 24 TIC |
Bij de 780 komen de volgende startmotorvarianten voor: - Bosch 1.1 kW (B 280 E/F en B 200 ET met automati- sche versnellingsbak) - Hitachi 1.4 kW (B 200 ET met handgeschakelde ver- snellingsbak) - Bosch 2.0 kW (D 24 TIC). |
MotronicVoor de B 200 ET wordt het gecombineerde ontste- kings- en brandstofsysteem Motronic gebruikt. |
1 Stuureenheid 2 Toerental/positiegever 3 Vliegwiel 4 Pingelgever 5 Positiegever 1e cilinder 6 Stuureenheid brandstofsysteem 7 Temperatuurgever 8 Smoorklepschakelaar 9 Bobine 10 Eindtrap 11 Stroomverdeler 12 Bougie |
StuureenheidDe suureenheid berekent continu het optimale ontste-kingstijdstip op basis van informatie uit de verschil- lende gevers en stuurt precies op het juiste moment een ontstekingsimpuls naar het hoogspanningssyteem. Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden kan de stuureenheid de ontsteking tussen 60° vóór B.D.P. en 11° na B.D.P regelen Het programma in de stuureen- heid bevat ook een functie die de ontstekingsimpulsen uitschakelt, als het toerental boven 6300 m omw/min komt en verhindert, dat het motortoerental te hoog wordt. Als er in een component een storing optreedt waardoor de motor gaat pingelen, verlaat de stuureenheid auto- matisch het ontstekingstijdstip met 11-15° om even- tuele schade aan de motor te vermijden. Dit bewakings- circuit van de stuureenheid is ook aangesloten op de diagnose-aansluiting in de motorruimte. |
Toerental/PositiegeverDe toerental/positiegever bestaat uit een permanentemagneet die door een spoel is omgeven. Deze geeft aan de stuureenheid informatie over het toe- rental van de motor en de stand van de krukas, doordat deze een aantal tanden inductief aftast op een krans die aan het vliegwiel vastzit. Van deze tanden zijn er drie langer dan de overige. Als de eerste korte tand na een lange tand passeert, ontvangt de stuureenheid het signaal, dat de krukas op 60° vóór B.D.P. staat. |
PingelgeverDe B 280-motor heeft twee pingelgevers, een voor elkecilinderrij, en deze zitten op het motorblok onder het inlaatspruitstuk. Deze pingelgevers hebben een door- lopende bus waardoor zij niet zo gevoelig zijn voor een foutief aanhaalmoment. Als de motor pingelt, treden er in het motorblok trillin- gen met een bepaalde frequentie op. Dit veroorzaakt een mechanische belasting van het piëzo-kristal in de stuureenheid. De stuureenheid verlaat dan voor de pingelende cilinder het ontstekingstijdstip met 3°. Als desondanks het pingelende doorgaat, wordt het ontstek- ingstijdstip weer met 3° verlaat, enz, totdat het pingelen ophoudt. Als het pingelen ophoudt, behoudt de stuureenheid het verlate ontstekingstijdstip voor een aantal motortoeren, afhankelijk van het toerental, en vervroegt dan het ont- stekingstijdstip in trappen van 0,37°, totdat de oorspron- kelijke ontstekingsgrafiek weer is bereikt of totdat de motor weer begint te pingelen. |
Als alle cilinders boven een bepaalde drempelwaarde pingelen en tegelijk de belasting en het toerental van de motoren binnen een bepaald gebied liggen, verbindt de stuureenheid van het ontstekingssysteem een aanslui- ting op de stuureenheid van het inspuitsysteem met de massa. Dit brengt mee, dat de openingstijden van de injectoren worden verlengd met als gevolg een rijker brandstof/lucht-mengsel waardoor de verbranding- temperatuur daalt en het ongecontroleerde verbran- dingsproces dat het pingelen veroorzaakt, wordt ver- hinderd. |
Positiegever voor de 1e cilinderOmdat de B 280-motor twee pingelgevers heeft, moetde stuureenheid de van beide pingelgevers afkomstige signalen kunnen specificeren om te kunnen bepalen welke cilinder pingelt. Daarom is er op de hoogspan- ningskabel voor de 1e cilinder een positiegever aange- bracht. De positiegever bestaat uit een spoel die is gewikkeld om een bus waarin de hoogspanningskabel loopt. Als de 1e cilinder ontsteekt, induceert de hoogspannings- stroom in de hoogspanningskabel in de spoel een stroomimpuls. Door deze stroomimpuls af te tasten weet de stuureenheid wanneer de 1e cilinder ontsteekt en kan daardoor berekenen welke cilinder pingelt. |
TemperatuurgeverOm het ontstekingstijdstip ten opzichte van extrememotortemperaturen te kunnen compenseren is er in de cilinderkop een temperatuurgever aangebracht. De temperatuurgever bevat twee temperatuurgevoe- lige weerstanden met een negatieve temperatuurcoëffi- ciënt (NTC). De ene weerstand zendt een variërend weerstandsignaal naar de stuureenheid van het ont- stekingssysteem. De andere weerstand zendt zijn signaal naar de stuureenheid van het brandstofsys- teem. Als de temperatuur lager dan 0°C is, schakelt de stuur- eenheid de pingelgevers zo uit, dat deze niet worden gehinderd door het mechanische gerammel dat zich normaal in een koude motor voordoet. Afhankelijk van de motorvariant zijn er verschillende temperatuur-ge- stuurde functies om de samenstelling van de uitlaatgas- sen tijdens het op temperatuur komen van de motor te verbeteren. Deze functies zijn echter bij stationair lopen niet ingeschakeld. Als de motor de neiging heeft om te koud te worden, vervroegt de stuureenheid het ontstekingstijdstip met 12° bij stationair lopen. Dit verlaagt de verbrandings- temperatuur. Om deze funcie te activeren moet de mo- tortemperatuur tenminste 115°C zijn, het motortoeren- tal onder 1913 omw/min liggen en de smoorklep dicht zijn. |
SmoorklepschakelaarDe smoorklepschakelaar is op het smoorklephuis aan-gebracht en met de smoorklepas verbonden. Als de smoorklep dicht is bedient de as ervan een arm die een microschakelaar in de smoorklepschakelaar sluit waardoor een van de aansluitingen van de stuur- eenheid met de massa wordt verbonden. Bij toerentallen in de buurt van het stationaire toerental veroorzaakt dit signaal, dat de stuureenheid een vast ontstekingstijdstip geeft. Bij hogere toerentallen, zoals bij het afremmen op de motor, wordt het ontstekings- tijdstip zodanig aangepast, dat de emissie van uitlaat- gassen zo gunstig mogelijk is. |
BelastingssignaalOm het juiste ontstekingstijdstip te kunnen berekenenmoet de stuureenheid van het ontstekingssyteem de belasting van de motor kennen. Deze informatie komt van de stuureenheid van het inspuitsysteem en deze krijgt het op zijn beurt van de luchtmassameter. Het signaal van de luchtmassameter wordt in de stuur- eenheid van het inspuitsysteem gedigitaliseerd en naar de stuureenheid van het ontstekingssysteem doorge- stuurd. Door de lengte van de impulsen in de digitale signalen en de toerentalinformatie, afkomstig van de toerental/ positiegever, te meten test de stuureenheid de belas- tingstoestand van de motor af en kan het optimale ont- stekingstijdstip berekenen. |
EindtrapDe eindtrap werkt als een elektrische schakelaar die metbehulp van ontstekingsimpulsen, afkomstig van de stuureenheid, de primaire stroom door de bobine con- troleerd. De einddtrap regelt eveneens de stroom door de bobine, zodat deze steeds 7,5 A is, ongeacht de accuspanning en het toerental. Daardoor is de bobine altijd maximaal geladen en zorgt daardoor dus voor een effectievere vonk bij de bougies. Om te verhinderen dat de bobine wordt oververhit, als het contact bij stilstaande motor aanstaat, heeft de de eind- trap een ruststroomuitschakeling die de stroom naar de bobine nagenoeg geheel verbreekt, wanneer de ontste- kingsimpulsen, afkomstig van de stuureenheid, ophouden. |
Bobine en StroomverdelerEZ 115 K gebruikt een speciale bobine met lage weer-stand in de primaire wikkeling waardoor deze ook bij een lage accuspanning zeer hoge spanningen kan op- wekken. Om te verhinderen, dat het huis van de bobine in geval van oververhitting vervormt, zit hierin een plug die los- laat als de druk in de bobine te hoog wordt. De stroomverdeler heeft slechts tot taak om de hoog- spanningsstroom naar de juiste bougie te sturen en de verdeler bevat alleen maar een rotorarm. |
1 Accu 2 Startslot 4 Bobine 5 Stroomverdeler 6 Bougie 11 Zekeringskastje 29 Plus-aansluistuk 84 Temperatuurgever 198 Smoorklepschakelaar 217 Stuureenheid brandstofsysteem 218 Pingelvoeler 260 Stuureenheid ontstekingssysteem 413 Toerental/positiegever 416 Gever bougiekabel 417 Test-aansluiting 419 Eindtrap |
A Stekerverbinding rechter A-stijl B Stekerverbinding linker A-stijl C Stekerverbinding linker wielkuip D Massapunt op inlaatspruitstuk E Stekerverbinding rechter wielkuip F Stekerverbinding linker wielkuip G Stekerverbinding rechter wielkuip H Stekerverbinding linker wielkuip |
1 Groot- en dimlicht, parkeerlichten 2 Grootlicht 3 Mistlampen 4 Richtingaanwijzers 5 Motorruimteverlichting 6 Handschoenenkastverlichting 7 Verlichting make-up spiegel |
8 Leeslampje 9 Binnenverlichting 10 Verlichting instrumenten- en bedieningspaneel 11 Bagageruimteverlichting 12 Waarschuwingslamp portier 13 Drempelverlichting 14 Zijknipperlichten |
USA/Canada-koplampenAuto's voor USA/Canada hebben aan elke kant eengrote, rechthoekige koplamp. De lamp van de koplamp kan worden vervangen. |
In de richtingaanwijzerlamp zit behalve het lampje voor de richtingaanwijzer ook een lampje voor het zijknipper- licht. |
1 Reflector 2 Remlicht 3 Richtingaanwijzer 4 Achterlicht 5 Mistachterlicht 6 Achteruitrijlicht 7 Kentekenplaatverlichting 8 Zijparkeerlicht (USA/Canada) 9 Extra remlicht (USA/Canada, Nordic) |
Leeslampjes achterVoor de achterbankpassagiers zijn er twee leeslampjes.De lampjes zijn zo hoog mogelijk op de C-stijl aange- bracht. De schakelaars voor deze lampjes zitten op de betreffende armsteun. |
Waarschuwingssysteem defecte
Bij de Nordic-uitvoering is het extra remlicht op de- |
DagrijlichtBij de Nordic-uitvoering wordt als dagrijlicht een relais-gestuurd automatisch gebruikt. Het automatische dim- licht werkt, als de lichtschakelaar in stand 0 staat en het contact aanstaat. Het relais voor automatisch dimlicht zit op de linker afschermplaat binnin de auto. |
TerugschakelverlichtingDe B 280 E met automatische versnellingsbak AW 71heeft een terugschakelvergrendeling. Deze verhindert, dat de motor in de 3e versnelling een te hoog toerental heeft, als het gaspedaal in de kick-down stand staat. Het relais voor de terugschakelvergrendeling zit in de centrale verdeeldoos op plaats I. Het relais neemt dus ook de oude functie van het overdriverelais over. |
Radio-ontstoringTen behoeve van radio-ontstoring bij de B 200 ET enB 280 E/F is tussen het brandstofinspuitrelais en de in- jectoren een hulprelais (radio-ontstoringsrelais) ge- schakeld; zie Hoofdgroep 2 Motor: Bedradingschema voor LH-Jetronic 2.2, B280 E/F. Het relais is bij de B 200 ET in principe op dezelfde ma- nier ingeschakeld. Het radio-ontstoringsrelais is in de motorruimte bij de B 280 E/F op de rechter wielkuip en bij de B 200 ET op de linker wielkuip aangebracht. |
Beveiliging tegen overbelastingDe D 24 TIC is uitgerust met een beveiliging tegen over-belasting die zowel tegen overladen als overhitten beveiligt. Tot het systeem behoren een drukgever (1), een tempe- ratuurgever (2), een elektromagnetische klep (3) en een waarschuwingslampje op het dashboard. De drukgever en de temperatuurgever sluiten, resp. bij overladen of oververhitten, het elektrische circuit waar- door de elektromagnetische klep opengaat en de druk in de drukbegrenzer wordt afgelaten. Tegelijk brandt het waarschuwingslampje op het dashboard; zie het bedra- dingsschema. |
2 Startslot 11 Zekeringenkastje 29 Plus-aansluitstuk 98 Controlelampje laaddruk Turbo 130 Relais gloeistroomautomaat 195 Brandstofklep 233 Overdrukschakelaar laaddruk Turbo 424 Elektromagnetische klep overbelastingsbeveiliging 425 Temperatuurregelaar oververhitting A Stekerverbinding linker A-stijl B Stekerverbinding linker wielkuip C Massa aansluiting D Stekerverbinding linker wielkuip E Stekerverbinding linker wielkuip |
Relais elektrische ventilatorHet relais voor de elektrische ventilator is aangebrachtonder de rechter koplamp. |
1 Lichtschakelaar 2 Mistachterlampen 3 Richtingaanwijzers en schakelaar groot/dimlicht 4 Mistlampen voor 5 Waarschuwingsknipperlichten 6 Elektrisch openen tankdopklep 7 Claxons 8 Startslot 9 Ruitenwissers en- sproeiers 10 Elektrische bediend schuifdak 11 Elektrisch verwarmde achterruit en buitenspiegels 12 Sigare aansteker 13 ACC-bediening 14 Radio 15 Elektrisch verwarmde passagiersstoel 16 Elektrisch verwarmde bestuurdersstoel 17 Schakelaar centale vergrendeling 18 Elektrisch bediend raammechanisme passagiersportier 19 Elektrisch bediend raammechanisme bestuurdersportier 20 Elektrisch bediende buitenspiegels 21 Elektrisch bediend raammechanisme passagiersportier 22 Elektrisch openen kofferdeksel (USA/Canada) |
Elektrisch openen kofferdekselBij auto's voor USA/Canada kan het kofferdeksel elek-trisch worden geopenend. De schakelaar zit aan de linker kant in het handschoe- nenkastje. De elektromotor zit aan de binnenkant van het kofferdeksel bij het slot. |
Elektrisch openen tankdopklepBehalve het mechanisme voor het mechanisch openenvan de tankdopklep dat in de linker B-stijl is aange- bracht, kan de klep ook elektrisch worden geopend Als het startslot in stand I staat, kan de tankdopklep met de schakelaar op het dashboard worden geopend. Deze schakelaar bedient een elektromotor in de bagage- ruimte en deze bedient het slotmechanisme. Als het contact in stand II staat loopt de stroom van de 15-rail via het relais van de tankdopklep naar de massa. Het relais schakelt de stroom naar het elektriche openings- mechanisme voor de tankdopklep in en uit. Op deze manier kan de tankdopklep niet elektrisch worden ge- opend, als de motor loopt. |
1 Accu 2 Startslot 11 Zekeringenkastje 15 15-rail in centrale verdeeldoos 31 Massarail in centrale vedeeldoos 74 Relais tankdopklep 152 Schakelaar tankdopklep 153 Elektromotor tankdopklep |
Centrale vergrendelingHet bestuurdersportier en het passagiersportier heb-ben elk een elektromotor voor de centrale vergrende- ling. De elektromotor van het bestuurdersportier rea- geert alleen op de schakelaar op het portierpaneel. Als de elektromotor het bestuurdersportier vergrendelt of ontgrendelt, wordt een mechanische schakelaar in het slot bedient. Deze schakelaar keert via een tijdrelais de richting van de stroom om naar de elektromotor van het passagiersportier en deze vergrendelt of ontgrendelt dan. |
Als de sleutel of slotknopje wordt gebruikt, wordt ook de mechanische schakelaar bedient. 1 Startslot 11 Zekeringenkastje 31 Massarail in centrale vedeeldoos 62 Mechanische schakelaar centrale vergrendeling 125 Relais centrale vergrendeling 159 Elektromotor centrale vergrendeling passagiersportier 161 Elektromotor centrale vergrendeling bestuurdersportier 162 Schakelaar centrale vergrendeling bestuurdersportier |
Elektrisch bediende voorstoelenBEDIENINGSPANEELDe auto is met elektrisch bediende voorstoelen uitge- rust. Het afstellen vande stoelen gebeurt via het betref- fende bedieingspaneel. Het bedieningspaneel heeft de volgende functies: 1 Hellingshoek rugleuning 2 Stoelverstelling naar voren en naar achteren 3 Stoelhoogteverstelling voorkant 4 Stoelhoogteverstelling achterkant 5 Uitschakeling bedieningspaneel Het uitschakelen van het bedieningspaneel, met STOP gemerkt, wordt gebruikt om een onvrijwillige wijziging van de afstelling te verhinderen |
Elektromotoren |
De stoel heeft 4 elektromotoren die worden bediend met behulp van tuimelschakelaars op het bedienings- paneel. De motoren verzorgen de afstelling van de stoel met flexibel assen die overbrengingen aandrijven. 1 Elektromotor hellingshoek rugleuning 2 Elektromotor stoelverstelling naar voren en naar achteren 3 Elektromotor stoelhoogteverstelling achterkant 4 Elektromotor stoelhoogteverstelling voorkant |
Geheugen |
De stoel heeft een stuureenheid die voor het in- of uit- stappen de stand van de stoel registreert en ervoor zorgt, dat de stoel naderhand weer in dezelfde stand komt. Als de rugleuning naar voren wordt geklapt en schake- laar (5) niet bedient en gelijktijdig het portier openstaat, krijgt de stuureenheid (6) een signaal om de stand van de stoel te lezen. Dit gebeurt met behulp van positiege- ver (7) die op de middelste motor (2) zit. de motor gaat werken en verschuift de stoel naar zijn voorste stand. Als de rugleuning wordt teruggeklapt, zendt de schake- laar een nieuw signaal naar de stuureenheid en deze stelt de motor in werking en brengt de stoel weer in de uitgangsstand die in het geheugen was opgeslagen. |
Bedradingschema elektrisch bediende bestuurdersstoel1 Elektromotor hellingshoek rugleuning2 Elektromotor stoelverstelling naar voren en naar achteren 3 Elektromotor stoelhoogteverstelling voorkant 4 Elektromotor stoelhoogteverstelling achterkant 5 Schakelaar naar voren klappen rugleuning 6 Stuureenheid 7 Positiegever 8 Portierschakelaar 9 Bedieningseenheid |
Gordelvoorspanners |
De rolgordels zijn voorzien van gordelvoorspanners. Deze hebben tot taak om bij een botsing de gordels te spannen om de kans op letsel nog verder te verkleinen. Onder de bestuurderstoel zit een voeler (1) die op de grote G-kracht bij een botsing reageert. Als deze voeler een botsing registreert, wordt in de gordelvoorspanner een kleine kruitlading (2) ontstoken. Door de gasdruk wordt een zuiger binnen buis (3) weggedrukt en wordt de autogordel via kabel (4) gespannen. De voeler werkt met een piëzo-elektrisch kristal dat voor drukkrachten gevoelig is. In de voeler worden zowel een hoge G-kracht als de duur ervan geregistreerd. Er is gedurende een bepaalde tijd een hoge G-kracht nodig om de gordelvoorspanner te doen werken. |
1 Frontlichten 2 Accu 3 Dynamo 4 Startmotor 5 Instrumentenpaneel 6 Centrale verdeeldoos 7 Elektrisch bediende buitenspiegels 8 Elektrisch bediend raammechanisme 9 Elektromotor centrale vergrendeling 10 Bedieningspaneel elektrisch bediende stoel 11 Elektromotor elektrisch bediend schuifdak 12 Asbakverlichting 13 Binnenverlichting 14 Leeslampje achter 15 Luidspreker 16 Brandstofniveaugever 17 Elektromotor tankdopklep 18 Motor-bediende antenne 19 Bagageruimteverlichting 20 ABS-stuureenheid 21 Achterlichten 22 Elektrisch verwarmde achterruit 23 Extra remlicht |
StekerverbindingenDe grootste aansluitplaatsen voor de kabelbomen zittenbij de A-stijl en in de motorruimte bij de wielkuipen. Bij de A-stijlen zit een nieuw type grote stekerverbin- ding. Een aan de rechter en twee aan de linker kant. |
Plus-aansluitstukEen apart plus-aansluitstuk zit op de A-stijl aan dezelfdekant als waar de accu zit. |
Relais |
A Waarschuwingszoemer defecte gloeilamp (115) B Herinneringszoemer autogordels USA (116) C Interval ruitewissers (117) D Reserve E Relais LH-Jetronic, Motronic(135) F Grootlicht (160) G Knipperautomaat (121) H Tankdopklep (74) I Overdrive (123) (136) |
J Raammechanisme/elektr. ventilator (124) K Hoofdverlichting (137) L Centrale vergrendeling (125) M Mistachterlampen (231) N Mistlampen voor (127) O Reserve P Reserve R Reserve S Reserve |
Aanwijzing brandstofniveauBij de B 280 E/F en de B 200 ET wordt het brandstofniveauaangegeven met een buisgever die 5 ohm/liter aanwijst. De D 24 TIC heeft een hefboomgever met een weer- standsplaat die ook 5 ohm/liter aanwijst. Hetzelfde instrument wordt voor beide types brandstof- niveaugever gebruikt. Als de wijzer van het instrument op de grens van het rode gebied staat, is aantoonbaar nog ca 7 liter brandstof in de tank |
TemperatuurmetingHet instrument voor temperatuurmeting heeft een ge-stabiliseerd gebied tussen 82°C en 115°C en een waar- schuwingspunt bij 126°C. De temperatuurgever is van een 2 polig type. Deze wordt in een instrumentenpaneel op de massa aange- sloten. Het systeem heeft een nauwkeurigheid van ± 2°C |
Service-indicatieHet instrumentenpaneel van auto's voor USA/Canadabevat een telwerk en een lampje die aangegeven wanneer het tijd is om de olie te verversen. Het lampje gaat na 5000 ± 250 miles branden en blijft dan telkens bij het starten ca 2 minuten branden, totdat dit onderhoud is uitgevoerd. Na het onderhoud wordt het telwerk aan de achterkant van het instrumentenpaneel op nul gezet. |