Groep 31 Accu
Groep 32 Dynamo
Groep 33 Startmotor
Groep 34 Ontstekingsysteem
Groep 35 Verlichting
Groep 36 Overige elektrische uitrusting
Groep 37 Bedrading, stekerverbindingen en centrale verdeeldoos
Groep 38 Instrumenten

Accu





accu
De B280 E/F en B 200 ET hebben een accu van 66 Ah.

De D 24 TIC heeft een geöptimaliseerde accu van 600 A.
Geöptimaliseerd wil zeggen, dat de platen in de accu
dichter op elkaar zijn geplakt. Het formaat is nu gelijk aan
dat van een 66 Ah-accu, maar de capaciteit is groter. De
koud-start eigenschappen zijn even goed als die van een
88 Ah-accu.














Dynamo





dynamo

DYNAMO'S



De B 280 E/F heeft vanaf het begin een dynamo van
90 A. In de herfst wordt echter voor deze motor een
100 A dynamo ingevoerd

De B 200 ET heeft vanaf het begin een dynamo van 70 A
maae ook voor deze motor wordt in de herfst een 100 A
dynamo ingevoerd.

De D 24 Tic heeft een dynamo met een maximum-
stroomsterkte van 70 A.


aanrakingbeveiliging

Aanrakingsbeveiliging



Auto's met een hooggeplaatste dynamo's hebben een aan-
rakingsbeveiliging over de dynamopoelie gekregen. Dit
geldt voor de B 200 ET en D 24 TIC














Startmotor





startmotor
Bij de 780 komen de volgende startmotorvarianten
voor:

- Bosch 1.1 kW (B 280 E/F en B 200 ET met automati-
  sche versnellingsbak)
- Hitachi 1.4 kW (B 200 ET met handgeschakelde ver-
  snellingsbak)
- Bosch 2.0 kW (D 24 TIC).














Ontstekingsysteem





ontsteking

Motronic



Voor de B 200 ET wordt het gecombineerde ontste-
kings- en brandstofsysteem Motronic gebruikt.








EZ 115 K


EZ 115 is een ontstekingsysteem dat speciaal aan de B 280-motor is aangepast. EZ 115 K bevat een microprocessor
die berekeningen over het ontstekingstijdstip uitvoert, alsmede een geheugen met instructies voor de microproces-
sor.

Dit ontstekingsysteem is uitgerust met dubbele pingelgevers, een voor elke cilinderrij. EZ 115 heeft een inductieve
toerental/positiegever bij het vliegwiel. Daarmee is het ontstekingtijdstip bij de fabricage vastgesteld, hetgeen
meebrengt, dat verder afstellen niet nodig is. Verder is er een temperatuurgever waardoor het mogelijk is om het
ontstekingstijdstip aan de motortemperatuur aan te passen.

EZ 115 bestaat in drie variante, aangepast aan de B 280 E voor Scandinavië en de B 280 F. Het verschil zit in de
geprogrameerde ontstekingsgrafieken in de stuureenheid.



Stuureenheid
  1 Stuureenheid
  2 Toerental/positiegever
  3 Vliegwiel
  4 Pingelgever
  5 Positiegever 1e cilinder
  6 Stuureenheid brandstofsysteem
  7 Temperatuurgever
  8 Smoorklepschakelaar
  9 Bobine
10 Eindtrap
11 Stroomverdeler
12 Bougie









Stuureenheid

Stuureenheid

De suureenheid berekent continu het optimale ontste-
kingstijdstip op basis van informatie uit de verschil-
lende gevers en stuurt precies op het juiste moment een
ontstekingsimpuls naar het hoogspanningssyteem.

Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden kan de
stuureenheid de ontsteking tussen 60° vóór B.D.P. en
11° na B.D.P regelen Het programma in de stuureen-
heid bevat ook een functie die de ontstekingsimpulsen
uitschakelt, als het toerental boven 6300 m omw/min
komt en verhindert, dat het motortoerental te hoog
wordt.

Als er in een component een storing optreedt waardoor
de motor gaat pingelen, verlaat de stuureenheid auto-
matisch het ontstekingstijdstip met 11-15° om even-
tuele schade aan de motor te vermijden. Dit bewakings-
circuit van de stuureenheid is ook aangesloten op de
diagnose-aansluiting in de motorruimte.









Toerental/Positiegever

Toerental/Positiegever

De toerental/positiegever bestaat uit een permanente
magneet die door een spoel is omgeven.

Deze geeft aan de stuureenheid informatie over het toe-
rental van de motor en de stand van de krukas, doordat
deze een aantal tanden inductief aftast op een krans die
aan het vliegwiel vastzit. Van deze tanden zijn er drie
langer dan de overige. Als de eerste korte tand na een
lange tand passeert, ontvangt de stuureenheid het
signaal, dat de krukas op 60° vóór B.D.P. staat.




Pingelgever

De B 280-motor heeft twee pingelgevers, een voor elke
cilinderrij, en deze zitten op het motorblok onder het
inlaatspruitstuk. Deze pingelgevers hebben een door-
lopende bus waardoor zij niet zo gevoelig zijn voor een
foutief aanhaalmoment.

Als de motor pingelt, treden er in het motorblok trillin-
gen met een bepaalde frequentie op. Dit veroorzaakt
een mechanische belasting van het piëzo-kristal in de
stuureenheid. De stuureenheid verlaat dan voor de
pingelende cilinder het ontstekingstijdstip met 3°. Als
desondanks het pingelende doorgaat, wordt het ontstek-
ingstijdstip weer met 3° verlaat, enz, totdat het pingelen
ophoudt.

Als het pingelen ophoudt, behoudt de stuureenheid het
verlate ontstekingstijdstip voor een aantal motortoeren,
afhankelijk van het toerental, en vervroegt dan het ont-
stekingstijdstip in trappen van 0,37°, totdat de oorspron-
kelijke ontstekingsgrafiek weer is bereikt of totdat de
motor weer begint te pingelen.





Toerental/Positiegever
Als alle cilinders boven een bepaalde drempelwaarde
pingelen en tegelijk de belasting en het toerental van de
motoren binnen een bepaald gebied liggen, verbindt de
stuureenheid van het ontstekingssysteem een aanslui-
ting op de stuureenheid van het inspuitsysteem met de
massa. Dit brengt mee, dat de openingstijden van de
injectoren worden verlengd met als gevolg een rijker
brandstof/lucht-mengsel waardoor de verbranding-
temperatuur daalt en het ongecontroleerde verbran-
dingsproces dat het pingelen veroorzaakt, wordt ver-
hinderd.





Positiegever voor de 1e cilinder

Positiegever voor de 1e cilinder

Omdat de B 280-motor twee pingelgevers heeft, moet
de stuureenheid de van beide pingelgevers afkomstige
signalen kunnen specificeren om te kunnen bepalen
welke cilinder pingelt. Daarom is er op de hoogspan-
ningskabel voor de 1e cilinder een positiegever aange-
bracht.

De positiegever bestaat uit een spoel die is gewikkeld
om een bus waarin de hoogspanningskabel loopt. Als
de 1e cilinder ontsteekt, induceert de hoogspannings-
stroom in de hoogspanningskabel in de spoel een
stroomimpuls. Door deze stroomimpuls af te tasten
weet de stuureenheid wanneer de 1e cilinder ontsteekt
en kan daardoor berekenen welke cilinder pingelt.





Temperatuurgever

Temperatuurgever

Om het ontstekingstijdstip ten opzichte van extreme
motortemperaturen te kunnen compenseren is er in de
cilinderkop een temperatuurgever aangebracht.
De temperatuurgever bevat twee temperatuurgevoe-
lige weerstanden met een negatieve temperatuurcoëffi-
ciënt (NTC). De ene weerstand zendt een variërend
weerstandsignaal naar de stuureenheid van het ont-
stekingssysteem. De andere weerstand zendt zijn
signaal naar de stuureenheid van het brandstofsys-
teem.

Als de temperatuur lager dan 0°C is, schakelt de stuur-
eenheid de pingelgevers zo uit, dat deze niet worden
gehinderd door het mechanische gerammel dat zich
normaal in een koude motor voordoet. Afhankelijk van
de motorvariant zijn er verschillende temperatuur-ge-
stuurde functies om de samenstelling van de uitlaatgas-
sen tijdens het op temperatuur komen van de motor te
verbeteren. Deze functies zijn echter bij stationair lopen
niet ingeschakeld.

Als de motor de neiging heeft om te koud te worden,
vervroegt de stuureenheid het ontstekingstijdstip met
12° bij stationair lopen. Dit verlaagt de verbrandings-
temperatuur. Om deze funcie te activeren moet de mo-
tortemperatuur tenminste 115°C zijn, het motortoeren-
tal onder 1913 omw/min liggen en de smoorklep dicht
zijn.





Smoorklepschakelaar

Smoorklepschakelaar

De smoorklepschakelaar is op het smoorklephuis aan-
gebracht en met de smoorklepas verbonden.

Als de smoorklep dicht is bedient de as ervan een arm
die een microschakelaar in de smoorklepschakelaar
sluit waardoor een van de aansluitingen van de stuur-
eenheid met de massa wordt verbonden.

Bij toerentallen in de buurt van het stationaire toerental
veroorzaakt dit signaal, dat de stuureenheid een vast
ontstekingstijdstip geeft. Bij hogere toerentallen, zoals
bij het afremmen op de motor, wordt het ontstekings-
tijdstip zodanig aangepast, dat de emissie van uitlaat-
gassen zo gunstig mogelijk is.





Belastingssignaal

Belastingssignaal

Om het juiste ontstekingstijdstip te kunnen berekenen
moet de stuureenheid van het ontstekingssyteem de
belasting van de motor kennen. Deze informatie komt
van de stuureenheid van het inspuitsysteem en deze
krijgt het op zijn beurt van de luchtmassameter.

Het signaal van de luchtmassameter wordt in de stuur-
eenheid van het inspuitsysteem gedigitaliseerd en naar
de stuureenheid van het ontstekingssysteem doorge-
stuurd.

Door de lengte van de impulsen in de digitale signalen
en de toerentalinformatie, afkomstig van de toerental/
positiegever, te meten test de stuureenheid de belas-
tingstoestand van de motor af en kan het optimale ont-
stekingstijdstip berekenen.





Eindtrap

Eindtrap

De eindtrap werkt als een elektrische schakelaar die met
behulp van ontstekingsimpulsen, afkomstig van de
stuureenheid, de primaire stroom door de bobine con-
troleerd.

De einddtrap regelt eveneens de stroom door de bobine,
zodat deze steeds 7,5 A is, ongeacht de accuspanning en
het toerental. Daardoor is de bobine altijd maximaal
geladen en zorgt daardoor dus voor een effectievere
vonk bij de bougies.

Om te verhinderen dat de bobine wordt oververhit, als
het contact bij stilstaande motor aanstaat, heeft de de eind-
trap een ruststroomuitschakeling die de stroom naar de
bobine nagenoeg geheel verbreekt, wanneer de ontste-
kingsimpulsen, afkomstig van de stuureenheid, ophouden.





Bobine en Stroomverdeler

Bobine en Stroomverdeler

EZ 115 K gebruikt een speciale bobine met lage weer-
stand in de primaire wikkeling waardoor deze ook bij
een lage accuspanning zeer hoge spanningen kan op-
wekken.

Om te verhinderen, dat het huis van de bobine in geval
van oververhitting vervormt, zit hierin een plug die los-
laat als de druk in de bobine te hoog wordt.

De stroomverdeler heeft slechts tot taak om de hoog-
spanningsstroom naar de juiste bougie te sturen en de
verdeler bevat alleen maar een rotorarm.

Bedradingsschema EZ 115 K

    1 Accu
    2 Startslot
    4 Bobine
    5 Stroomverdeler
    6 Bougie
  11 Zekeringskastje
  29 Plus-aansluistuk
  84 Temperatuurgever
198 Smoorklepschakelaar
217 Stuureenheid brandstofsysteem
218 Pingelvoeler
260 Stuureenheid ontstekingssysteem
413 Toerental/positiegever
416 Gever bougiekabel
417 Test-aansluiting
419 Eindtrap
A Stekerverbinding rechter A-stijl
B Stekerverbinding linker A-stijl
C Stekerverbinding linker wielkuip
D Massapunt op inlaatspruitstuk
E Stekerverbinding rechter wielkuip
F Stekerverbinding linker wielkuip
G Stekerverbinding rechter wielkuip
H Stekerverbinding linker wielkuip










Bedradingsschema EZ 115 K














Verlichting





Verlichting Voorzijde


1 Groot- en dimlicht, parkeerlichten
2 Grootlicht
3 Mistlampen
4 Richtingaanwijzers
5 Motorruimteverlichting
6 Handschoenenkastverlichting
7 Verlichting make-up spiegel
  8 Leeslampje
  9 Binnenverlichting
10 Verlichting instrumenten- en bedieningspaneel
11 Bagageruimteverlichting
12 Waarschuwingslamp portier
13 Drempelverlichting
14 Zijknipperlichten





USA/Canada-Koplampen

USA/Canada-koplampen

Auto's voor USA/Canada hebben aan elke kant een
grote, rechthoekige koplamp. De lamp van de koplamp
kan worden vervangen.





USA/Canada-koplampen2
In de richtingaanwijzerlamp zit behalve het lampje voor
de richtingaanwijzer ook een lampje voor het zijknipper-
licht.








Verlichting achterzijde
1 Reflector
2 Remlicht
3 Richtingaanwijzer
4 Achterlicht
5 Mistachterlicht
6 Achteruitrijlicht
7 Kentekenplaatverlichting
8 Zijparkeerlicht (USA/Canada)
9 Extra remlicht (USA/Canada, Nordic)












Leeslampjes achter

Leeslampjes achter

Voor de achterbankpassagiers zijn er twee leeslampjes.
De lampjes zijn zo hoog mogelijk op de C-stijl aange-
bracht. De schakelaars voor deze lampjes zitten op de
betreffende armsteun.












Waarschuwingssysteem defecte gloeilamp

Waarschuwingssysteem defecte
gloeilamp

Bij de Nordic-uitvoering is het extra remlicht op de-
zelfde pen van het waarschuwingssyteem defecte
gloeilamp (54L) aangesloten als het linker remlicht. De
wikkelingen die het remlicht bewaken, zijn daarom voor
de extra belasting gecompenseerd

Bij auto's voor USA/Canada is het extra remlicht aan
gesloten op een eigen pen (S) in het waarschuwingssys-
teem defecte gloeilamp.








Dagrijlicht

Dagrijlicht

Bij de Nordic-uitvoering wordt als dagrijlicht een relais-
gestuurd automatisch gebruikt. Het automatische dim-
licht werkt, als de lichtschakelaar in stand 0 staat en het
contact aanstaat.

Het relais voor automatisch dimlicht zit op de linker
afschermplaat binnin de auto.














Overige elektrische uitrusting





Terugschakelverlichting

Terugschakelverlichting

De B 280 E met automatische versnellingsbak AW 71
heeft een terugschakelvergrendeling. Deze verhindert,
dat de motor in de 3e versnelling een te hoog toerental
heeft, als het gaspedaal in de kick-down stand staat.

Het relais voor de terugschakelvergrendeling zit in de
centrale verdeeldoos op plaats I. Het relais neemt dus
ook de oude functie van het overdriverelais over.








Radio-ontstoring

Radio-ontstoring

Ten behoeve van radio-ontstoring bij de B 200 ET en
B 280 E/F is tussen het brandstofinspuitrelais en de in-
jectoren een hulprelais (radio-ontstoringsrelais) ge-
schakeld; zie Hoofdgroep 2 Motor: Bedradingschema
voor LH-Jetronic 2.2, B280 E/F.

Het relais is bij de B 200 ET in principe op dezelfde ma-
nier ingeschakeld.

Het radio-ontstoringsrelais is in de motorruimte bij de
B 280 E/F op de rechter wielkuip en bij de B 200 ET op de
linker wielkuip aangebracht.




Beveiliging tegen overbelasting

Beveiliging tegen overbelasting

De D 24 TIC is uitgerust met een beveiliging tegen over-
belasting die zowel tegen overladen als overhitten
beveiligt.

Tot het systeem behoren een drukgever (1), een tempe-
ratuurgever (2), een elektromagnetische klep (3) en een
waarschuwingslampje op het dashboard.

De drukgever en de temperatuurgever sluiten, resp. bij
overladen of oververhitten, het elektrische circuit waar-
door de elektromagnetische klep opengaat en de druk
in de drukbegrenzer wordt afgelaten. Tegelijk brandt het
waarschuwingslampje op het dashboard; zie het bedra-
dingsschema.




Beveiliging tegen overbelasting 2
    2 Startslot
  11 Zekeringenkastje
  29 Plus-aansluitstuk
  98 Controlelampje laaddruk Turbo
130 Relais gloeistroomautomaat
195 Brandstofklep
233 Overdrukschakelaar laaddruk Turbo
424 Elektromagnetische klep overbelastingsbeveiliging
425 Temperatuurregelaar oververhitting


A     Stekerverbinding linker A-stijl
B     Stekerverbinding linker wielkuip
C     Massa aansluiting
D     Stekerverbinding linker wielkuip
E     Stekerverbinding linker wielkuip
















Plaats relais elektrische ventilator

Relais elektrische ventilator

Het relais voor de elektrische ventilator is aangebracht
onder de rechter koplamp.














Schakelaars



Schakelaars


  1 Lichtschakelaar
  2 Mistachterlampen
  3 Richtingaanwijzers en schakelaar groot/dimlicht
  4 Mistlampen voor
  5 Waarschuwingsknipperlichten
  6 Elektrisch openen tankdopklep
  7 Claxons
  8 Startslot
  9 Ruitenwissers en- sproeiers
10 Elektrische bediend schuifdak
11 Elektrisch verwarmde achterruit en buitenspiegels
12 Sigare aansteker
13 ACC-bediening
14 Radio
15 Elektrisch verwarmde passagiersstoel
16 Elektrisch verwarmde bestuurdersstoel
17 Schakelaar centale vergrendeling
18 Elektrisch bediend raammechanisme passagiersportier
19 Elektrisch bediend raammechanisme bestuurdersportier
20 Elektrisch bediende buitenspiegels
21 Elektrisch bediend raammechanisme passagiersportier
22 Elektrisch openen kofferdeksel (USA/Canada)







Kofferdeksel

Elektrisch openen kofferdeksel

Bij auto's voor USA/Canada kan het kofferdeksel elek-
trisch worden geopenend.

De schakelaar zit aan de linker kant in het handschoe-
nenkastje. De elektromotor zit aan de binnenkant van
het kofferdeksel bij het slot.







Elektrisch openen tankdopklep

Elektrisch openen tankdopklep

Behalve het mechanisme voor het mechanisch openen
van de tankdopklep dat in de linker B-stijl is aange-
bracht, kan de klep ook elektrisch worden geopend
Als het startslot in stand I staat, kan de tankdopklep met
de schakelaar op het dashboard worden geopend. Deze
schakelaar bedient een elektromotor in de bagage-
ruimte en deze bedient het slotmechanisme. Als het
contact in stand II staat loopt de stroom van de 15-rail
via het relais van de tankdopklep naar de massa. Het
relais schakelt de stroom naar het elektriche openings-
mechanisme voor de tankdopklep in en uit. Op deze
manier kan de tankdopklep niet elektrisch worden ge-
opend, als de motor loopt.




Elektrisch openen tankdopklep 2
    1 Accu
    2 Startslot
  11 Zekeringenkastje
  15 15-rail in centrale verdeeldoos
  31 Massarail in centrale vedeeldoos
  74 Relais tankdopklep
152 Schakelaar tankdopklep
153 Elektromotor tankdopklep








Centrale vergrendeling

Centrale vergrendeling

Het bestuurdersportier en het passagiersportier heb-
ben elk een elektromotor voor de centrale vergrende-
ling. De elektromotor van het bestuurdersportier rea-
geert alleen op de schakelaar op het portierpaneel. Als
de elektromotor het bestuurdersportier vergrendelt of
ontgrendelt, wordt een mechanische schakelaar in het
slot bedient. Deze schakelaar keert via een tijdrelais de
richting van de stroom om naar de elektromotor van het
passagiersportier en deze vergrendelt of ontgrendelt
dan.












Centrale vergrendeling 2
Als de sleutel of slotknopje wordt gebruikt, wordt
ook de mechanische schakelaar bedient.



    1 Startslot
  11 Zekeringenkastje
  31 Massarail in centrale vedeeldoos
  62 Mechanische schakelaar centrale vergrendeling
125 Relais centrale vergrendeling
159 Elektromotor centrale vergrendeling passagiersportier
161 Elektromotor centrale vergrendeling bestuurdersportier
162 Schakelaar centrale vergrendeling bestuurdersportier












Elektrisch bediende voorstoelen

Elektrisch bediende voorstoelen

BEDIENINGSPANEEL

De auto is met elektrisch bediende voorstoelen uitge-
rust. Het afstellen vande stoelen gebeurt via het betref-
fende bedieingspaneel.

Het bedieningspaneel heeft de volgende functies:

1 Hellingshoek rugleuning
2 Stoelverstelling naar voren en naar achteren
3 Stoelhoogteverstelling voorkant
4 Stoelhoogteverstelling achterkant
5 Uitschakeling bedieningspaneel

Het uitschakelen van het bedieningspaneel, met STOP
gemerkt, wordt gebruikt om een onvrijwillige wijziging
van de afstelling te verhinderen






Elektromotoren

Elektromotoren

De stoel heeft 4 elektromotoren die worden bediend
met behulp van tuimelschakelaars op het bedienings-
paneel. De motoren verzorgen de afstelling van de stoel
met flexibel assen die overbrengingen aandrijven.

1 Elektromotor hellingshoek rugleuning
2 Elektromotor stoelverstelling naar voren en
   naar achteren
3 Elektromotor stoelhoogteverstelling achterkant
4 Elektromotor stoelhoogteverstelling voorkant
















Geheugen

Geheugen

De stoel heeft een stuureenheid die voor het in- of uit-
stappen de stand van de stoel registreert en ervoor
zorgt, dat de stoel naderhand weer in dezelfde stand komt.

Als de rugleuning naar voren wordt geklapt en schake-
laar (5) niet bedient en gelijktijdig het portier openstaat,
krijgt de stuureenheid (6) een signaal om de stand van
de stoel te lezen. Dit gebeurt met behulp van positiege-
ver (7) die op de middelste motor (2) zit. de motor gaat
werken en verschuift de stoel naar zijn voorste stand.

Als de rugleuning wordt teruggeklapt, zendt de schake-
laar een nieuw signaal naar de stuureenheid en deze
stelt de motor in werking en brengt de stoel weer in de
uitgangsstand die in het geheugen was opgeslagen.












Bedrading bestuurdersstoel

Bedradingschema elektrisch bediende bestuurdersstoel

1 Elektromotor hellingshoek rugleuning
2 Elektromotor stoelverstelling naar voren en naar achteren
3 Elektromotor stoelhoogteverstelling voorkant
4 Elektromotor stoelhoogteverstelling achterkant
5 Schakelaar naar voren klappen rugleuning
6 Stuureenheid
7 Positiegever
8 Portierschakelaar
9 Bedieningseenheid




Gordelvoorspanners

Gordelvoorspanners

De rolgordels zijn voorzien van gordelvoorspanners.
Deze hebben tot taak om bij een botsing de gordels te
spannen om de kans op letsel nog verder te verkleinen.

Onder de bestuurderstoel zit een voeler (1) die op de
grote G-kracht bij een botsing reageert. Als deze voeler
een botsing registreert, wordt in de gordelvoorspanner
een kleine kruitlading (2) ontstoken. Door de gasdruk
wordt een zuiger binnen buis (3) weggedrukt en wordt
de autogordel via kabel (4) gespannen.

De voeler werkt met een piëzo-elektrisch kristal dat voor
drukkrachten gevoelig is. In de voeler worden zowel een
hoge G-kracht als de duur ervan geregistreerd. Er is
gedurende een bepaalde tijd een hoge G-kracht nodig
om de gordelvoorspanner te doen werken.














Bedrading, Stekerverbindingen en centrale verdeeldoos





Massa-aansluiting


De carrosserie en de motor zijn via de negative accupool op de massa aangesloten.

De grote aansluitpunten op de massa zitten in de drempelverhoging bij de rechter A-stijl en achter de voorste
knipperlichten.



Loop van de bedrading


De loop van de voornaamste kabelbomen blijkt uit de afbeelding.



loop van de bedrading
  1 Frontlichten
  2 Accu
  3 Dynamo
  4 Startmotor
  5 Instrumentenpaneel
  6 Centrale verdeeldoos
  7 Elektrisch bediende buitenspiegels
  8 Elektrisch bediend raammechanisme
  9 Elektromotor centrale vergrendeling
10 Bedieningspaneel elektrisch bediende stoel
11 Elektromotor elektrisch bediend schuifdak
12 Asbakverlichting
13 Binnenverlichting
14 Leeslampje achter
15 Luidspreker
16 Brandstofniveaugever
17 Elektromotor tankdopklep
18 Motor-bediende antenne
19 Bagageruimteverlichting
20 ABS-stuureenheid
21 Achterlichten
22 Elektrisch verwarmde achterruit
23 Extra remlicht















Stekerverbindingen

Stekerverbindingen

De grootste aansluitplaatsen voor de kabelbomen zitten
bij de A-stijl en in de motorruimte bij de wielkuipen.

Bij de A-stijlen zit een nieuw type grote stekerverbin-
ding. Een aan de rechter en twee aan de linker kant.





Plus-aansluitstuk

Plus-aansluitstuk

Een apart plus-aansluitstuk zit op de A-stijl aan dezelfde
kant als waar de accu zit.














Relais

A Waarschuwingszoemer defecte gloeilamp (115)
B Herinneringszoemer autogordels USA (116)
C Interval ruitewissers (117)
D Reserve
E Relais LH-Jetronic, Motronic(135)
F Grootlicht (160)
G Knipperautomaat (121)
H Tankdopklep (74)
I Overdrive (123) (136)


J Raammechanisme/elektr. ventilator (124)
K Hoofdverlichting (137)
L Centrale vergrendeling (125)
M Mistachterlampen (231)
N Mistlampen voor (127)
O Reserve
P Reserve
R Reserve
S Reserve




Relais














Instrumenten





Aanwijzing brandstofniveau

Aanwijzing brandstofniveau

Bij de B 280 E/F en de B 200 ET wordt het brandstofniveau
aangegeven met een buisgever die 5 ohm/liter aanwijst.

De D 24 TIC heeft een hefboomgever met een weer-
standsplaat die ook 5 ohm/liter aanwijst.

Hetzelfde instrument wordt voor beide types brandstof-
niveaugever gebruikt. Als de wijzer van het instrument
op de grens van het rode gebied staat, is aantoonbaar
nog ca 7 liter brandstof in de tank






Temperatuurmeting

Temperatuurmeting

Het instrument voor temperatuurmeting heeft een ge-
stabiliseerd gebied tussen 82°C en 115°C en een waar-
schuwingspunt bij 126°C.

De temperatuurgever is van een 2 polig type. Deze
wordt in een instrumentenpaneel op de massa aange-
sloten.

Het systeem heeft een nauwkeurigheid van ± 2°C






Service-indicatie

Service-indicatie

Het instrumentenpaneel van auto's voor USA/Canada
bevat een telwerk en een lampje die aangegeven wanneer
het tijd is om de olie te verversen.

Het lampje gaat na 5000 ± 250 miles branden en blijft
dan telkens bij het starten ca 2 minuten branden, totdat
dit onderhoud is uitgevoerd.

Na het onderhoud wordt het telwerk aan de achterkant
van het instrumentenpaneel op nul gezet.














text en foto's uit Volvo Servicehandboek Constructie Werking 1987

Go To Top of Page