Groep 20 Algemeen
Groep 21 Motor
Groep 22 Smeer- en oliesysteem
Groep 23 Brandstofsysteem
Groep 25 Inlaat- en uitlaatsysteem
Groep 26 Koelsysteem




Prestaties, compressieverhouding, vereist octaangetal





Motortype Opmerking Compressie
verhouding
Vereist
octaangetal
Vermogen, DIN
Max koppel, DIN
kW bij r/s pk bij omw/min Nm bij r/s kgm bij omw/min
B 200 ET   8,5 98 118/92 161/5500 245/58 25,0/3500
B 280 E Nordic
Overige landen
10,0
10,0
95 1
95 1
115/88
125/90
156/5250
170/5400
245/53
240/75
25,0/3200
24,5/4500
B 280 F   9,5 91 1 108/85 146/5100 235/63 24,0/3750
D 24 TIC   23 - 95/78 129/4650 250/40 25,5/2400

Opmerkingen:
1 Loodvrije benzine.




Motoren

Bovenstaande motoren zitten in de Volvo 740 GLE/
Turbo. Denk eraan, dat enkele motoren slechts in be-
paalde landen voorkomen.
B200 ET .......................................
B280 E/F ........................................
D24 TIC .......................................











Motor B 200 ET

Motor B 200 ET In bepaalde landen wordt motor B 200 ET ingevoerd;
deze motor is dezelfde als in de Volvo 740/760 Turbo
zit.

Om de temperaturen te verlagen hebben alle turbo-
aggregaten waterkoeling gekregen. Dit betekent, dat
de temperatuur van de gewoonlijk zeer warme glijla-
gers kan worden gehalveerd. De koeling is geconcen-
treerd op het warmste lager - dat aan de uitlaatkant.

De koelvloeistof komt via het inlaatspruitstuk in het
turbo-aggregaat. De vloeistof stroomt via een koelka-
naal naar de afvoerkant langs het warme lager aan de
uitlaatkant en koelt dit. Ook het lager aan de compres-
sorkant wordt gekoeld, omdat het kanaal aan de in-
voer- en afvoerkant in de richting van deze lagerzitting
wijder wordt.















Motor B 280 Nieuwe basismotor



  • De B280 is een nieuwe 6-cilinder motor die uit de B 28 is ontwikkeld.



    B 280 - Eigenschappen

  • Regelmatige ontstekingsintervallen dankzij een
       nieuwe krukas.
  • Gewijzigde cilinderkop voor de B 280 E No en B280 F
       (Aanzuigkanaal in "Swirl"-uitvoering).
  • Nieuwe inlaatspruitstuk.
  • Nieuw brandstofinspuitsysteem (LH-jetronic 2.2).
  • Nieuw elektronisch ontstekingssysteem met dubbele
       pingelvoelers (EZ 115 K).

    Alle motorvarianten hebben een hogere compressie
    verhouding gekregen.
    B 280 EU e - 10.0:1
    B 280 E no  - 10.0:1
    B 280 F       -   9.5:1





  • B 280 Basismotor











    Motor

    Krukas
    Nieuwe krukas

  • T.o.v. de krukas vande B 28 zijn de krukpennen voor
       twee gelijk werkende cilinders gescheiden en ten op-
       zichte van elkaar 30° verschoven om regelmatige
       onstekingsintervallen te krijgen.










  • Krukas
  • De B280 heeft dus 120° tussen de ontstekingsimpul-
       sen d.w.z. regelmatige intervallen. De hoek tussen
       de cilinderrijen is nog 90°.
  • De krukpen voor b.v. de 3e cilinder is 15° naar achte-
       ren en van de 6e cilinder 15° naar voren verplaatst.
       hetgeen een totale verplaatsing van 30° voor de kruk-
       pennen betekent.




















  • Krukas draairichting





    Nokkenassen
    Nokkenassen

  • De B 280 E (Europa) heeft eem geheel nieuwe nokken-
       as met nokken die een grotere lichthoogte geven en
       een geheel nieuw nokkenprofiel dat nieuwe kleptij-
       den geeft.
       Deze nokkens levert hogere topprestaties met be-
       houd van goede stationaire eigenschappen.

  • De B 280 E (Scandinavië) - B 280 F hebben dezelfde
       lichthoogte als de B 28 F (d.w.z. hetzelfde profiel),
       maar de openings- en sluitttijden van de kleppen zijn 4
       krukasgraden eerder gelegd om met de nieuwe kruk-
       as overeen te komen.

  • De Nieuwe, regelmatige ontstekingsintervallen
       brengen mee, dat de B 280 nieuwe kettingwielen en
       nokkenastandwielen heeft.





  • Aandrijving van de stroomverdeler

    De stroomverdeler is gemakkelijk bereikbaar aan de voorkant bij de linker cilinderrij aangebracht. De verdeler wordt aangedreven via een asverlenging (1) die door de door de rotorhouder lopende lange centrale bout (2) op zijn plaats wordt gehouden.




    Stroomverdeler aandrijving





    Verzonken bougies,
    zwevende zuigerpenn


    De bougies zijn 6 mm
    verzonken om de motor
    rustiger stationair te
    laten lopen








    Vastzetting hoofdlagers Nieuwe vastzetting voor de hoofdlagers

    Het 2e en 3e hoofdlager zijn vanaf de
    buitenkant van het motorblok vastge-
    zet met 4 bouten (2 bouten aan weers-
    kanten).
    Zwevende zuigerpennen
    Zwevende zuigerpennen bij de B 280.

    De zuigerpennen zijn dus niet
    in de zuiger geperst, maar met
    borgpennen in de zuiger vastgezet.































    Smeer- en oliesysteem



    Oliekoeler

    Om ook bij hoge belasting smering te
    garanderen is de B 280 uitgerust met
    een watergekoelde oliekoeler die tussen
    het oliefilter en het motorblok is aangebracht
    Oliekoeler

























    Brandstofsysteem



    Oliekoeler


    Het brandstofsysteem bij de B280-motoren is van het type
    LH-Jetronic 2.2 De Letters "LH" staan voor de Duitse
    term "Luftmassenmesser-Hitzdraht" (Luchtmassameter
    met verhittingsdraad), d.w.z., dat de luchtmassa die in
    de motor wordt gezogen, door een verwarmde draad
    (verhittingsdraad) in de luchtmassameter wordt opge-
    meten.

    LH-Jetronic is een brandstofinspuitsysteem dat met di-
    gitale computertechniek werkt. Tot het systeem behoort
    een elektronische stuureenheid die een aantal ge-
    vens informatie krijgt over de bedrijfsomstandigheden van de
    motor krijgt. In de stuureenheid zit een microprocessor
    die, uitgaande van de belasting van de motor en de
    verdere rijomstandigheden, de benodigde hoeveel-
    heid brandstof berekent.
    De stuureenheid heeft o.a. tot taak om:

  • het aan/uitschakelen van het systeemrelais en van
       het hulprelais te regelen.
  • het opmeten van de brandstof te regelen door de
       lengte van de openingstijd van de injectoren te varië-
       ren. De variaties in de lengte van de inspuittijd wor-
       den in milliseconden opgemeten. Alle vier injectoren
       gaan tegelijk open en slechts een keer per motortoer
       bij normaal rijden.
  • het stationaire toerental te regelen door de opening
       van de luchtregelklep te veranderen.
  • een belastingssignaal naar de stuureenheid van het
       ontstekingssysteem te sturen.

    De B280-motor bestaat in drie verschillende uitvoe-
    ringen: B 280F, B 280E Europa en B 280E Scandinavië
    die verschillende stuureenheden hebben die aan de
    karakteristiek van de betreffende motor zijn aangepast.
    De stuureenheden voor alle B 280-motoren hebben een
    programmafunctie voor pingelgestuurde brandstofver-
    rijking.


  • Stuureenheid




    B 280 E/F

    Stuureenheid


    Schematisch overzicht

        1 Accu
        2 Startslot
      84 temperatuurgever
    135 Systeemrelais
    187 Lambda-sonde (alleen F-motoren)
    196 Luchtregelklep
    198 Smoorklepschakelaar
    210 Tankpomp
    211 Brandstofpomp
    217 Stuureenheid
    260 Stuureenheid ontstekingsysteem
    284 Luchtmassameter
    363 Injector 3e cilinder
    366 Injector 6e cilinder
    464 Hulprelais
    A     Brandstoffilter
    B     Verdeelpijp
    C     Drukregelaar


    De nummering van de componenten is dezelfde als in
    de bedradingschema's van de Servicehandboeken wordt gebruikt.





    Stuureenheid
    Bedradingsoverzicht

        1 Accu
        2 Startslot
      84 temperatuurgever
    135 Systeemrelais
    187 Lambda-sonde (alleen F-motoren)
    196 Luchtregelklep
    198 Smoorklepschakelaar
    210 Tankpomp
    211 Brandstofpomp
    217 Stuureenheid
    219 Test-aansluiting Lambda-sonde
    220 Test-aansluiting stationair lopen
    260 Stuureenheid ontstekingssysteem
    284 Luchtmassameter
    361 Injector 1e cilinder
    362 Injector 2e cilinder
    363 Injector 3e cilinder
    364 Injector 4e cilinder
    365 Injector 5e cilinder
    366 Injector 6e cilinder
    464 Hulprelais


    In dit bedradingsschema staan de verschillende compo-
    nenten van het inspuitsysteem afgebeeld en ook de
    aansluiting ervan en de richting van de verschillende
    signalen.

    Duidelijkheidshalve zijn in de afbeelding bepaalde
    aansluitingen zo getekend, dat zij van de werkelijke
    plaatsing afwijken. De pijlen in het schema geven de
    signaalrichting aan waar deze niet noodzakelelijkerwijs
    met de richting van de stroom valt.

    Als het contact wordt aangezet, voert accu (1) via start-
    slot (2) stroom naar aansluiting 18 van stuureenheid
    (217) van het inspuitsysteem en deze kiest dan het pas-
    sende startprogramma op basis van het signaal, afkom-
    stig van de temperatuurgevers (84).
    Als aansluiting 18 van de stuureenheid via het startslot
    stroom krijgt, wordt de ene bedieningsspoel van het sys-
    teemrelais (135) door aansluiting 21 van de stuureen-
    heid met de massa verbonden, zodat het relais in wer-
    king wordt gesteld en aansluiting 87/1 ervan stroom
    toevoert naar aansluiting 9 van de stuureenheid. Tege-
    lijk wordt ook stroom gevoerd naar aansluiting 5 van
    luchtmeter (284), aansluiting 85 van hulprelais (464) en
    aansluiting 85 activeerd van de tweede bedieningsspoel van sys-
    teemrelais (135). Dit activeert hulprelais (464) en dit vo-
    ert stroom toe aan de injectoren (361-366) en lucht-
    regelklep (196). De spanning bij aansluiting 9 is
    bestemd voor het bewaken van de accuspanning door
    de stuureenheid; dit is een van de factoren die de ope-
    ningstijd van de injectoren sturen.
    Als de motor loopt, zendt stuureenheid (260) van het
    ontstekingssysteem toerentalsignalen naar aansluiting
    1 van de stuureenheid van het inspuitsysteem en dit
    verbindt dan aansluiting 17 met de massa. Dit activeert
    het tweede relais in systeemrelais (135) en er loopt
    stroom naar tankpomp (210), brandstofpomp (211) en
    het verwarmingselement van Lambda-sonde (187). Als
    het motortoerental onder een bepaalde grenswaarde
    daalt, verbreekt de stuureenheid het massa-signaal bij
    aansluiting 17 met als gevolg, dat de brandstofpompen
    gaan stilstaan. Dit is een beveiliging om te voorkomen,
    dat de brandstofpompen werken, als de motor per on-
    geluk is afgeslagen.

    Aansluiting 13 van de stuureenheid verbindt alle injec-
    toren(361-366) tegelijk één maal per motortoer met de
    massa en even lang om het brandstof/luchtmengsel aan
    de bestaande behoefte aan te passen.

    Bij koudstarten worden de injectoren twee maal per
    motortoer door de stuureenheid geactiveerd om een
    rijker mengsel te krijgen.

    Voor F-motoren met Lambda-sonde geldt, dat het sig-
    naal van de Lambda sonde is geblokkeerd, als de motor
    koud is. Daardoor wordt het rijgedrag tijdens het warm-
    worden van de motor verbeterd.










    Aansluitingen van de stuureenheid

    Aansluiting    1. Krijgt toerentalsignaal van stuureenheid (260) van het ontstekingssysteem.
    Aansluiting    2. Krijgt temperatuursignaal van temperatuurgever (84).
    Aansluiting    3. Krijgt informatie over dichte smoorklep van smoorklepschakelaar (198).
    Aansluiting    4. Wordt niet gebruikt.
    Aansluiting    5. Verbindt de stuureenheid en de coax-kabel van Lambda-sonde (187) met de massa.
    Aansluiting    6. Verbindt luchtmeter (284) met de massa.
    Aansluiting    7. Krijgt belastingssignaal van luchtmeter (284).
    Aansluiting    8. Stuurt stuursignaal naar luchtmeter (284) om de platinadraad te reinigen.
    Aansluiting    9. Krijgt stroom van systeemrelais (135) voor het bewaken van de accuspanning.
    Aansluiting  10. Controleert luchtregelklep (196).
    Aansluiting  11. Verbindt de stuureenheid met de massa.
    Aansluiting  12. Krijgt signaal over brandstofverrijking van stuureenheid (260) van het ontstekingssysteem
                            en smoorklepschakelaar (198).
    Aansluiting  13. Verbindt de injectoren (361-366) met de massa.
    Aansluiting  14. Krijgt signaal van de CO-afstelling van de luchtmeter (284)
    Aansluiting  15. Wordt niet gebruikt.
    Aansluiting  17. Verbindt aansluiting 87/2 van systeemrelais (135) met de massa.
    Aansluiting  18. Krijgt stroom van startslot (2).
    Aansluiting  19. Krijgt massasignaal.(Alleen bij F-motoren aangesloten.)
    Aansluiting  20. Krijgt signaal van Lambda-sonde (187). (Alleen bij F-motoren.)
    Aansluiting  21. Verbindt aansluiting 86/1 van systeemrelais (135) met de massa.
    Aansluiting  22. Op test-aansluiting (219) van de Lambda-sonde aangesloten. (Alleen bij F-motoren.)
    Aansluiting  23. Controleert luchtregelklep (196)
    Aansluiting  24. Zendt de belastingsignaal naar de stuureenheid (260) van het onstekingssyteem.
    Aansluiting  25. Verbindt de stuureenheid met de massa.



    Stuureenheid

    Stuureenheid


    Bewaakt de gevers en regelt:

    - het aan/uitschakelen van het systeemrelais en het
       hulprelais (stroom naar de stuureenheid, injectoren,
       enz.)
    - de brandstoftoevoer door de lengte van de openings-
       tijden van de injectoren te variëren
    - het stationaire toerental door de opening van de
       luchtregelklep te veranderen.


       In de stuureenheid zit een microprocessor.








    Stuureenheid




    Hieronder worden de speciale functies beschreven die de
    stuureenheid tijdens verschillende rij-omstandigheden beënvloeden.





    Stuureenheid

    Beveiliging

    De stuureenhied schakelt het systeemrelais uit, als het
    motortoerental tot onder een voorafbepaalde waarde
    daald teneinde te verhinderen, dat:

    - de accu wordt ontladen
    - de brandstofpompen blijven werken, als de motor
       afslaat.





    Starten

    Starten


    Een speciaal programma regelt de brandstofinspuiting,
    als de motor wordt gestart. de injectoren gaan dan twee
    maal per motortoer open en niet één maal per motor-
    toer, zoals bij normale bedrijfsomstandigheden.

    De ingespoten brandstofhoeveelheid d.w.z. de lengte
    van de inspuittijd wordt geregeld door een programma
    dat op de motortemperatuur en het starttoerental is
    gebaseerd.

    Als de motor niet aanslaat, wordt de brandstof verkle-
    ind, zodat de motor niet te veel brandstof krijgt.





    Warmdraaien

    Warmdraaien

    De stuureenheid krijgt signaal over de koelvloeistoftem-
    peratuur en de luchtmassa en regelt op basis van deze
    waarden de lengte van de inspuittijd. Tijdens het warm-
    draaien heeft de motor een rijk mengsel nodig. Het
    signaal van de Lambda-sonde wordt dan zo geblok-
    keerd, dat het rijgedrag wordt verbeterd.

    Het signaal van de Lambda-sonde wordt geblokkeerd:

    Bij stationair lopen, totdat de motortemperatuur bijna
       +44°C is.
    -bij hoge motortoerentallen,totdat de motortempera-
       tuur bijna 44°C is, als de starttemperatuur lager dan
       +16°C was

    Op deze manier worden zowel het stationair lopen als
    het rijgedrag tijdens warmdraaien verbeterd.

    De opening van de luchtregelklep wordt tijdens het
    warmdraaien zo door de stuureenheid geregeld, dat
    een constant en gewenst stationair toerental wordt verkregen.





    Acceleratie

    Acceleratie

    Normaal gebeurt de acceleratieverrijking door het ver-
    lengen van de inspuittijd. een beter "antwoord" bij gas-
    geven wordt verkregen door ook tussen twee normale
    inspuitingen bransdstof in te spuiten.


    Vollast

    Bij vollast heeft verrijking van het lucht/brandstofmeng-
    sel plaats. Tegelijk wordt het signaal van de Lambda-
    sonde zo geblokkeerd, dat dit geen storende invloed
    heeft op het verloop van de verrijking bij vollast.













    Toerentalbegrenzing

    Toerentalbegrenzing

    Een te hoog toerental van de motor wordt verhinderd
    door toerentalbegrenzing bij 6242 omw/min, omdat
    dan de injectoren worden gesloten.















    Snelheidsvermidering

    Snelheidsvermidering

    De stuureenheid sluit bij afremmen op de motor de
    injectoren af, totdat een voorafbepaalde waarde is be-
    reikt. Dit toerental is afhankelijk van de koelvloeistof-
    temperatuur. Als de temperatuur warm is, wordt bij ca 1222
    omw/min bij de B 280 E e en E no en bij ca 1100 omw/min
    bij de B 280 F de brandstofinspuiting hervat.

    Een kleine vertraging in de tijd maakt een soepel scha-
    kelen mogelijk, voordat het afsluiten van de brandstof-
    toevoer in werking treedt. Het brandstofvebruik daalt
    en de hoeveelheid verontreinigingen in de uitlaatgas-
    sen neemt af dankzij deze functie.










    Noodprogramma

    Noodprogramma

    Het gevoeligste onderdeel van het LH-Jetronic systeem
    is de verhittingsdraad in de luchtmeter. Als de draad zou
    stuk gaan treedt een noodprogramma in werking. In dit
    noodprogramma is de lengte van de inschakeltijd voor
    de injectoren vooraf bepaald. Dit maakt het mogelijk om
    voor reparatie met de auto langzaam naar een werk-
    plaats te rijden.










    Luchtmassameter

    Deze meet de luchtmassa op die in het aanzuigsysteem
    naar binnen wordt gezogen.

    Bij het opmeten wordt rekening gehouden met factoren,
    zoals de temperatuur en de hoogte boven de zeespie-
    gel, omdat deze de dichtheid beïnvloeden.

    In de luchtmassameter zit een draad die wordt ver-
    warmd tot een temperatuur die 100°C hoger is dan die
    nodig is om de draadtemperatuur aan te houden, wordt
    voor het berekenen van de luchtmassa gebruikt.




    Als de motor afslaat, verbrandt op de draad afgezet vuil
    omdat in nauwelijks 1 seconde de draad elektrisch tot
    een temperatuur boven de 1000°C wordt verhit. Als vuil
    zich op de draad zou vastzetten, zou de stuur-
    eenheid onjuiste signalen krijgen en dit leidt dan weer
    tot een foutief lucht/brandstofmengsel.





    Luchtmassameter





    Smoorklepschakelaar

    Smoorklepschakelaar

    Als de smoorklep dicht is, wordt vanaf de smoorklep-
    schakelaar aan de stuureenheid van het ontsteking-
    systeem en aan de stuureenheid van het brandstof-
    systeem signaal gegeven. De schakelaar zit op de
    smoorklepas. In de schakelaar zit een mircoschakelaar
    die met de massa wordt verbonden, als de motor statio-
    nair loopt.

    Het is voor de functie van belang, dat de schakelaar
    goed is afgesteld.
    In de smoorklepschakelaar zit ook een vollastschake-
    laar.

    De vollastschakelaar geeft aan de stuureenheid van het
    brandstofsysteem een signaal dat aangeeft, dat de mo-
    tor op vollast werkt en dat verrijking van het brandstof/
    lucht-mengsel kan plaats hebben.





    Koelvloeistoftemperatuuraangever

    Koelvloeistoftemperatuuraangever

    Om het ontstekingstijdstip ten opzichte van extreme
    motortemperaturen te kunnen compenseren is in de
    een temperattuurgever aangebracht

    De temperatuurgever heeft twee temperatuurgevoelige
    weerstanden met een negative temperatuurcoëfficient
    (NGT). De ene weerstand zzendt een variërend weer-

    standssignaal naar de stuureenheid van het ontstek-
    ingssysteem. De andere weerstand zendt zijn signaal
    naar de stuureenheid van het brandstofsysteem.




















    Lambda-sonde Lambda-sonde

    Lambda-sonde

    De uitlaatgassen van de motor bevatten altijd een restje
    zuurstof. Door de hoeveelheid zuurstof op te meten is
    het mogelijk om een directe maat voor de verhouding
    lucht/brandstof in het verbrandingsproces te krijgen.
    Men weet dus hoeveel lucht wordt toegevoerd in ver-
    houding tot hetgeen voor volledige verbranding nodig
    zou zijn

    de Lambda-sonde bestaat uit een zuurstof aftastende
    gever die in het uitlaatsysteem zit. De sonde zendt sig-
    naal over de hoeveelheid zuurstof in de uitlaatgassen
    naar de stuureenheid en deze regelt de hoeveelheid
    ingespoten brandstof


    Belangrijk
    Al bij kleine hoeveelheden lood in de bransstof
    wordt de Lambda-sonde beschadigd. daarom moet
    altijd loodvrije benzine worden gebruikt


    Voordelen

    - Nagenoeg 100%-ige verbranding
    - Relatief schone uitlaatgassen
    - Daardoor kan de katalysator effectief werken en de
       uitlaatgassen nog meer reinigen

    Het eigenlijke opmeten gebeurt door een keramische
    gever in de Lambda-sonde. In de gever wordt een span-
    ning opgewekt die het verschil in zuurstofgehalte tus-
    sen de uitlaatgassen en de omgevingslucht in de
    Lambda-sonde aangeeft.

    De Lambda-sonde is in de katalysator aangebracht en
    wordt elektrisch verwarmd, zodat de juiste bedrijfstem-
    peratuur snel wordt bereikt.










    Verdeelpijp


    Verdeelpijp

    Deze verdeelt de brandstof gelijkmatig over de injectoren.

    De brandstof komt via een verdeelpijp bij de injectoren.
    Aan het ene uiteinde van de pijp zit een drukregelaar
    met een retourleiding naar de brandstoftank.


    1 Inlaat
    2 Injector
    3 naar inlaatspuitstuk van de motor
    4 Drukregelaar
    5 Retourleiding










    Drukregelaar

    Drukregelaar

    Deze regelt de brandstofdruk (leidingdruk).

    De drukregelaar is op de verdeelpijp aangesloten en
    staat via een retourleiding in verbinding met de brand-
    stoftank. Via een vacuümleiding is de regelaar op het
    inlaatspruitstuk van demotor aangesloten. De druk
    wordt 250 kPa boven de druk in het inlaatspruitstuk
    constant gehouden

    Het drukverlies over de injectoren wordt op deze manier
    constant, onafhankelijk van de stand van de smoorklep.
    De ingespoten hoeveelheid brandstof wordt dus alleen
    afhankelijk van de tijd gedurende welke de injectoren
    open zijn.












    Injectoren

    Injectoren

    Deze verdelen de brandstof fijn en spuiten deze in het
    inlaatspruitstuk.


    elke injector wordt gestuurd door elektrische impulsen,
    afkomstig van de stuureenheid.

    De sproeier gaat open, als de spoel stroom krijgt toege-
    voerd.















    Luchtregelklep

    Luchtregelklep

    Deze regelt het stationaire toerental door de hoeveel-
    heid lucht die langs de smoorklep stroomt te ver-
    groten/verkleinen.


    de luchtregelklep bestaat uit een elektromotor en een
    nokkenplaat.

    Met elektrische impulsen, afkomstig van de stuureen-
    heid, wordt de opening van de nokkenplaat en dus ook
    het stationaire toerental geregeld.

    Het is belangrijk, dat de klep in de juiste stand wordt
    aangebracht. De richting van de luchtstroom is met een
    pijl aangegeven.







    Luchtfilter

    Dit reinigt de aangezogen lucht en dempt het aanzuig-
    geluid.

    Het filter kan niet opnieuw worden gebruikt en het pa-
    pieren filterelement mag niet worden uitgespoeld of nat
    gemaakt

    In het filterhuis zit een systeem dat de aangezogen lucht
    voorverwarmt, voordat deze de motor ingaat. Op
    deze manier krijgt de motor lucht met een con-


    stante temperatuur bij alle bedrijfsomstandigheden en
    loopt daarom regelmatiger, onafhankelijk van de
    buitemtemperatuur.

    In het voorverwarmingssysteem zit een thermostatisch
    geregelde klep. De thermostaat reageert op de tempera-
    tuur van de aangezogen lucht en regelt de stand van de
    klep zodanig, dat warme en koude lucht in de juiste
    verhouding kunnen worden gemengd.





    1 Frisse lucht
    2 Luchtmeter
    3 Voorverwarmde aangezogen lucht
    4 Hitteschild op uitlaatpijp
    5 Aangezogen lucht
    6 Voorverwarmde lucht
    7 Thermostatische geregelde klep
    8 Frisse lucht



    Luchtfilter











    Inlaat- en uitlaatsysteem



    Inlaatspruitstuk



    Inlaatspruitstuk




  • Dankzij de regelmatige ontstekingsintervallen van de
    B280-motor heeft men de zes aanzuigkanalen op één
    verzamelvolume
    in het inlaatspruitstuk kunnen aan-
    sluiten waardoor een betere luchtverdeling over alle
    cilinders (goede balans tussen de cilinderrijen) wordt
    verkregen en het mogelijk wordt om meer vermogen
    uit de motor te halen.

  • De kleinere massa en het oppervlak van het
    nieuwe inlaatspruitstuk brengen minder warmte


  • energie op de aangezogen lucht over en deze krijgt
    dus een lagere temperatuur en een hogere dichtheid;
    d.w.z., dat elke volume-eenheid lucht meer zuurstof
    zal bevatten die kan worden verbrand (vgl. het prin-
    cipe van de intercooler).

  • Door de lagere temperatuur van de aangezogen lucht
    is de vulgraad van zuurstof in de cilinders dus hoger
    en dit levert bij hogere temperaturen van de buiten-
    lucht weer betere prestaties op.





  • Smoorklephuis






    Lambda-sonde
  • Nieuwe verbindingspijp tussen het inlaatspruitstuk
       en het smoorklephuis

  • de verbindingspijp heeft een zogenoemd NASA-pro-
       fiel; dit zorgt voor een gelijkmatiger instroming van
       lucht naar het inlaatspruitstuk en dus een grotere ver-
       mogen.
















  • Inlaatspruitstuk




    EGR Zuivering van uitlaatgassen B 280 E no



    De B280 E no is uitgerust met zuivering van uitlaatgas-
    sen met EGR en Pulsair. Het EGR-systeem bestaat uit
    een EGR-klep (1) die achterop de rechter cilinderrij is
    aangebracht, een Pierburg vacuümomvormer (2) die
    achterin het linker deel van de motorruimte is aange-
    bracht en een thermostaatklep (3) die onder het inlaat-
    spruitstuk is geplaatst.


    Vacuümsignalen worden uit inlaatspruitstuk (4) (witte
    leiding) en uit smoorklephuis (5) (rode leiding) verkre-
    gen.



    Deze worden in vacuümomvormer (2) omgezet in een
    uitgaand signaal (6) (gele leiding) dat eerst naar ther-
    mostaatklep (3) en daarvandaan naar EGR-klep (1) gaat.

    N.B! De thermostaatklep is tussen de vacuümomvor
    mer en de EGR-klep geachakeld. De thermosstaatklep
    moet het uitgaande signaal uit de vacuümvormer
    paserbreken, als een temperatuur van 53°C is bereikt.
    De motor loopt dus regelmatiger, omdat geen uitlaat-
    gassen recirculeren, voordat de motor warm is gewor-
    den.





    Vacuümomvormer









    Vacuümomvormer Vacuümomvormer




    Vacuümomvormer in het EGR-systeem

    De EGR- klep wordt doorvacuümsignalen, afkomstig
    van het inlaatspruitstuk en de smoorklep, gestuurd.
    Deze signalen worden te samen in een Pierburg
    vacuümomvormer afgewogen. Deze heeft drie aanslui-
    tingen: Geel (1) - ingaand signaal uit het inlaatspruit-
    stuk; Witte pijl Blauwe leiding (2) smoorklepsignaal en Blauw (3) uitgaand
    signaal. De vacuümomvormer bevat een kleplichaam
    (4) en twee rubber membranen (5), (6).

    Als de motor wordt gestart (Afbeelding A) ontstaat in
    het inlaatspruitstuk onderdruk. Deze gaat naar kamer
    (7) tussen de rubber membranan (5 en 6). Omdat het
    bovenste membraan (5) een kleiner oppervlak dan het
    onderste (6) heeft, zal het gehele kleplichaam (4) tegen
    veer (8) omhoog worden gedrukt. de verbinding tussen
    de Blauwe (2) en Blauwe (3) aansluiting is open en het uitgaande
    signaal = het smoorklepsignaal. Omdat er voor de
    smoorklep nog geen onderdruk heerst, zijn zowel het
    smoorklepsignaal als het uitgaande signaal nul.

    Als de klep opengaat (Afbeelding B), ontstaat in de Donker Groene
    leiding (2) onderdruk. de druk in kamer (9) daalt en ook
    in de licht groene uitgaande leiding (3) ontstaat onderdruk.


    Als de motor warm is en de termostaatklep open is, zal
    de EGR-klep op dit uitgaande signaal reageren.
    Als de druk in kamer (9) daalt, wordt kleplichaam (4)
    sterker tegen veer (8) gedrukt. bij een bepaalde klepope-
    ning wordt de onderdruk iin kamer (9) zo groot, dat
    rubber plaat (10) tegen buis (11) afdicht waarbij het
    smoorklepsignaal wordt verbroken. tegelijk kan wat
    lucht langs de randen van de rubber plaat in kamer (9)
    komen waarbij de onderdruk iets daalt. Veer (8) drukt
    dan kleplichaam (4) weer omlaag, vacuüleiding (2)
    komt vrij, de onderduk stijgt weer en het verloop wordt
    herhaald. Kleplichaam (4) zal dus met grote frekwentie
    naar boven en beneden zwaaien.

    Naarmate de klep verder opengaat, begint de onder-
    druk zowel in de smoorklepzone als in het inlaatspruit-
    stuk te dalen. De onderdruk in kamer (7) draagt dan niet
    langer even sterk bij aan het tegen veer (8) omhoog-
    drukken van kleplichaam en steeds minder lucht wordt
    in kamer (9) binnengelaten. Het uitgaande signaal
    wordt gelijk aan het smoorklepsignaal en dit neemt af
    naarmate de klep verder opengaat.





    kartakteristiek

    kartakteristiek






    B 280 E



    Puls-air

    Puls-air

    Het Puls-air systeem bestaat uit een leiding die van het
    luchtfilterhuis afkomt en een geluidemper (1) en twee
    terugslagkleppen (2) bevat.


    Omdat de motor een insuitsysteem heeft, is de kans op
    knallende uitgassen minimaal en dus is er geen af-
    sluitklep nodig.


    B 280 F



    Katalysator

    Katalysator

    Voor de B 280F-motor wordt een 3-wegs katalysator
    Gebruikt waarbij de katalysatoren platim=na en rhodium
    zijn

    Een katalysator is een stok die een chemische reactie
    aan de gang brengt en versnelt zonder zelf enige veran-
    dering te ondergaan.

    Wanneer de uitlaatgassen door de katalysator gaan,
    worden ze gezuiverd, doordat de onverbrande stoffen
    koolmonoxyde, koolwaterstoffen en stikstofoxyden
    (CO, CH, NOx) chemisch reageren met onverbrande
    zuurstof in de uitlaatgassen (d.w.z. worden verbrand).
    Op deze manier wordt 90-95% van genoemde schade-
    lijke stoffen omgezet naar water, kooldioxide en stikstof
    (H2O, CO2, N2).

    De katalysator werkt het beste, als de lucht/brandstof-
    verhouding uiterst nauwkeurig wordt geregeld. Een
    dergelijke regeling wordt door toepassing van de
    Lambda-sonde bereikt.

    De Lambda-sonde is in de uitgaande buis naar de kataly-
    sator aangebracht en wordt elektrisch verwarmd om
    snel op de bedrijfstemperatuur te komen.








































    BELANGRIJK!

    De katalysator wordt door bepaalde stoffen waaron-
    der lood vernietigd. daarom is het zeer belangrijk,
    dat loodvrije benzine wordt gebruikt in auto's met
    katalytische zuivering van de uitlaatgassen





    De katalysator kan worden oververhit door:
    - foutive afstelling van het brandstof/ontste-
       kingssysteem
    -verkeerde componenten in het brandsot/ont-
       stekingssysteem
    -langdurig tornen op de startmotor






    Swirl-typ

    Aanzuigkanalen van het "Swirl"-typ

  • De aanzuigkanalen bij de B 280 E Nordic en B280 F
       zijn van het "Swirl-typ" (werveling). Door een uit
       stulping in het gietmateriaal in de kanaalwand moet
       het binnestromende lucht/brandstof-mengsel van
       stromingsrichting veranderen, tegen de tegenover-
       liggende wand van het kanaal botsen en daardoor het
       mengsel doen wervelen

       Op deze manier worden een betere menging van
       lucht en brandstof en een gelijkmatiger verdeling van
       brandstof in de cilinders verkregen waardoor de ver-
       branding vollediger wordt en schonere uitlaatgassen
       worden verkregen.

       Door de "Swirl" kanalen daalt ook het brandstofver-
       bruik.

  • "Swirl" kanalen verhogen echter bij hogr toerental-
       len het drukverlies in het aanzuigsysteem.
       De B280Eeu die voor Europese landen zonder alge-
       mene snelheidsbeperkingen bestemd is, is daarom
       met rechte aanzuigkanalen uitgerust.











  • Koelsysteem



    Koelsysteem

  • Het koelsysteem heeft een grotere capaciteit gekre-
    gen. Bij alle B280-varianten is een Tropen-radiator
    ingevoerd.

    De merktekens
    voor het ontstekingstijdstip zijn bij de B 280 aange-
    geven met een nok die in het distributiedeksel is in-
    gegoten. Volvo past de schaal toe die inde afbeelding
    staat (de andere schaal wordt door ander autofabri-
    kanten gebruikt).
  • De 760-modellen krijgen voor de waterpomp een klei-
    nere poelie waardoor het toerental van de ventilator
    groter wordt.

    Het 780-model krijgt een nieuwe elektrische ventila-
    tor met groter vermogen vlak vóór de condensor en
    kan dus de poelie met grotere diameter houden.

    Bepaalde eerder geproduceerde B 280- motoren heb-
    bendezelfde poelie als de B 28-motor en dit betekent,
    dat de twee uitvoeringen met elk drie "tand-
    jes" heeft die op een afstand van 150° van elkaar zijn
    aangebracht.

    Bij de B 280 wordt de ontsteking echter gecontroleerd
    door het tandje dat het B.D.P. voor cilinder 1 (B.D.P.
    cil 1) aangeeft.

    Later geproduceerde auto's zijn daarom uitgerust
    met poelies die uitsluitend zijn voorzien van "tand-
    jes" die voor het B.D.P. cil 1 gelden





    Swirl-typ





















    Motor D24TIC


    D24 TIC (Turbo Intercooler)



    Drukgever

    Elektromagnetische klep
    Temperatuurgever

    Laadluchtkoeler















    D 24 TIC (Turbo Intercooler)

    In bepaalde landen is de 780 leverbaar met de D 24 TIC als verdere ontwikkeling van de Turbodiesel. De nieuwe motor heeft in de eerste plaats als kenmerk de luchtlaadkoeler die een groter maximumvermogen en een beter koppel geeft.
    Om de grotere kracht te kunen opvangen zijn en aantal versterkingen aan de basismotor aangebracht.

    Verder is de D 24 TIC uitgerust met een nieuwe, gecombineerde, beveiliging tegen overladen en oververhitten en met een effectievere oliekoeler.



    Algemene gegevens




    Algemene gegevens
    Motoraanduiding                                    D 24 TIC
    Vermogen (DIN)                         95 kW bij 78 r/s
                                          129 pk bij 4650 omw/min
    Maximumkoppel (DIN)              250 Nm bij 40 r/s
                                      25.5 kgm bij 2400 omw/min
    Compressieverhouding                                    23:1
    Cilinderaantal                                                       6
    Cilinderdiameter                                        76.5mm
    Slaglengte                                                  86,4mm
    Cilinderinhoud                                 2383 dm (liter)
    laaddruk bij maximumvermogen                   85 kPa
    Gewicht *                                                   210 kg

    * Compleet met inspuitappatatuur, dynamo, motorsteunen,
    startmotor en turbo-aggregaat.




    Enkele feiten over de D 24 TIC



    D 24 TIC


    Kenmerken van de D 24 TIC:

    - Door uitlaatgassen aangedreven turbo-aggregaat met een nieuw type ontlastklep (swing-valve) en vrijliggende
       drukdoos
    - laadluchtkoeler (zgn intercooler)
    - luchtgekoelde oliekoeler
    - overbelastingsbeveiliging in de vorm van een temperatuurregelaar en een laaddrukregelaar.

    Bij de basismotor zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

    - Gewijzigde cilinderkop (1) en nieuwe, versterkte, cilinderkoppakking (2)
    - versterkte kleppen (3), zuigers, zuigerveren (4) en krukas- en hoofdlagers(6)
    - gewijzigd systeemk voor het koelen van de zuigers met vergrote oliestroom (5)
    - nieuwe trillingsdemper met andere dempingsfrekwentie (7)
    - nieuw vliegwiel, aan zwaardere koppelingsplaat aangepast.

    Verder is de dynamo (8) ten behoeve van een lagere bedrijfstemperatuur verplaatst naar de linkerkant van de motor.



    Principeschema oliestroom - D 24 TIC



    Oliestroom D 24 TIC


    1 oliepan
    2 reduceerklep
    3 oliepomp
    4 oliefilter
    5 thermostaat
    6 luchtgekoelde oliekoeler
    7 turbo-aggregaat
    8 oliedrukgever
    9 sproeiers
     




    Het smeersysteem is van het doorstroomtype dat wil
    zeggen, dat alle olie door het oliefilter stroomt, voordat
    deze naar de smeerpunten van de motor gaat.

    Van het oliefilter gaat de olie naar de turbo-aggregaat
    en naar de overige smeerpunten. Als de olie een be-
    paalde temperatuur heeft bereikt, gaat de olie door de
    oliekoeler waar deze in dunne, met lucht gekoelde,
    kanalen wordt gekoeld, voordat de olie na de smeer-
    punten verder gaat.
    Drie sproeiers in de cilinderkop smeren de nokkenas-
    nokken, de klepstoters, de kleppen en de zuiger van de
    vacuümpomp.

    De zuigers worden aan de onderkant gekoeld door ge-
    wijzigde sproeiers.

    Alle glijlagers worden onder druk gesmeerd, terwijl de
    zuigerpennen spatsmering hebben.





    Luchtgekoelde olie

















    Afbeelding A: Thermostaat in dichte stand
    Afbeelding B: Bedrijfstemperatuur. De thermostaat is openge
    gaan en stuurt de olie naar de oliekoeler.

    Luchtgekoelde olie

    Door het grote maximumvermogen van de motor
    worden aan de koeling van de motorolie hoge eisen
    gesteld. Daarom is de D 24 TIC voorzien van een lucht-
    gekoelde oliekoeler om een effectievere koeling te berei-
    ken; dit is o.a. van belang voor de koeling en smering
    van het turbo-aggregaat. De o9elie gaat via een thermo-
    staathuis naar de oliekoeler. De thermostaat, bij het
    oliefilter geplaatst, opent de verbinding met de oliekoe-
    ler pas, als de motor op bedrijfstemperatuur is geko-
    men. daarmee wordt onnodig koelen van de olie tijdens
    het op temperatuur komen van de motor voorkomen.

    Door de naar verhouding koele omgevingstemperatuur als
    koelmiddel te gebruiken kan de olietemperatuur steeds
    op een voldoende laag niveau worden gehouden.

    In de oliekoeler waarin het koelmiddel bestaat uit de
    koelvloeistof van de motor, kan de olietemperatuur
    nooit lager dan die van de koelvloeistof worden.





    Nieuw turbo-aggregaat

    Nieuw turbo-aggregaat
















    Het turbo-aggregaat is van een nieuw type dat enigszins
    lijkt op de aggregaat dat benzine-motoren met vrijlig-
    gende drukdoos hebben, en een nieuw type ontlastklep
    (zgn swing valve). Het is ook speciaal gedimensioneerd
    om ook bij lage toerentallen een hoge laaddruk te ge-
    ven.

    Om bij hoge toerentallen de laaddruk niet te hoog te
    laten worden is het aggregaat voorzien van een ontlast-
    klep die op de drukdoos reageert. De ontlastklep stuurt
    een deel van de uitlaatgassen langs de turbinewielen.
    Gewijzigde beveiliging tegen overladen

    Als de ontlastklep niet zou werken, reageert een drukge-
    ver op de laaddruk. Bij een te hoge laaddruk wordt de
    brandstoftoevoer naar demotor verkleind.

    Het systeem wordt hier uitvoerig beschreven.

    De maximumlaaddruk is ca 90 kPa (0.90 kg/cm) en deze
    wordt bij ca 45 r/s (2700 omw/min) bereikt. De beveili-
    ging tegen overladen wordt bij ca 120 kPa in werking
    gesteld.





    Diagram voor de laaddruk

    Diagram voor de laaddruk

    (bij vollast)

    Bij een motortoerental van ca 40 r/s (2400 omw/min)
    wordt de laaddruk zo hoog, dat de ontlastklep begint
    open te gaan. Een deel van de uitlaatgassen wordt dan
    langs het turbinewiel geleid.

    Daarna daalt bij stijgend toerental de laaddruk iets: van
    maximaal ca 90 kP tot ca kPa bij het maximumtoe-
    rental. Deze laadkarakteristiek geeft al bij relatief lage
    toerentallen een zeer groot koppel.
    De stippellijn in het diagram laat zien hoe de laaddruk
    toeneemt, als de ontlastklep niet zou zijn opengegaan.










    Laadluchtkoeler (Intercooler)

    Laadluchtkoeler (Intercooler)

    Tussen het turbo-aggregaat en het inlaatspruitstuk is
    een laadluchtkoeler (zgn intercooler) geschakeld. Als de
    aangezogen lucht wordt samengeperst, stijgt de tempe-
    ratuur ervan met ca 100°C. Door de lucht de laadlucht-
    koeler te laten passeren wordt de temperatuur met ca
    75°C verlaagd. Daardoor kan een grotere hoeveelheid
    lucht in de motor worden geperst, omdat het volume
    van de afgekoelde lucht kleiner is.

    Door de grotere hoeveelheid lucht kan ook meer brand-
    stof worden ingespoten zonder de rookgrens te over
    schreiden.

    Het resultaat is een groter motorvermogen en een beter
    koppel.










    Beveiliging tegen overbelasting

    Deze beveiligt tegen overladen en overhitten


    Beveiling tegen overbelasting

    A Drukgever
    B Temperatuurgever
    C Elektromagnetische klep
    D Naar de vacuümpomp
    E Rookbegrenzer












    Om schade aan de motor te vookomen is de D 24 TIC
    uitgerust met een beveiliging tegen overladen en over-
    verhitten.
    Tot het systeem behoren een drukgever, een tempera-
    tuurgever, een elektromagnetische klep en een waar-
    schuwingslampje op het dashboard.





    Te hoge laaddruk Te hoge koelvloeistoftemperatuur




    Als de ontlastklep van het turbo-aggregaat niet meer
    zou werken en de laaddruk te hoog zou worden, wordt
    het elektrische circuit in de drukgever gesloten. De elek-
    tromagnetische klep gaat dan open en laat de druk in de
    rookbegrenzer af. De druk wordt via de elektromagneti-
    sche klep naar de vacuümpomp afgelaten. Doordat de
    druk in de rookbegrenzer wordt verlaagd, zal de inspuit-
    pomp een kleinere hoeveelheid brandstof inpompen en
    daalt de belasting van de motor.
    De temperatuur is op dezelfde elektromagnetische klep
    aangesloten en werkt op een overeenkomstige wijze, als de
    koelvloeistoftemperatuur te hoog wordt.

    Een waarschuwingslampje op het dashboard is op het
    overbelastingssysteem aangesloten en gaat branden,
    als de laaddruk te hoog wordt of als de koelvloeistof te
    warm wordt.











    D 24 TIC-overige wijzigingen




    Dynamo
    Dynamo

    Bij de D 24 TIC is de dynamo verplaatst naar de inlaat
    kant van demotor. In verband met de betrekkelijk hoge
    plaats in de motorruimte is de dynamo voorzien van een
    beschermkap.
















    Temperatuurgever
    Temperatuurgever-nieuwe plaats

    De temperatuurgever is van de aansluiting in de cilin-
    derkop bij de koelvloeistofafvoer verplaatst naar een
    T-stuk dat op de slang tussen het thermostaathuis en de
    koud-startinrichting is aangebracht.

    Op het T-stuk zitten ook een aftapkraan en de gever voor
    de beveiliging tegen oververhitting.
















    Ventilator
    Nieuwe Ventilator

    De D 24 TIC is voorzien van een nieuwe, grotere, ventila-
    tor; deze geeft in combinatie met een sterkere slipkop-
    peling een effectievere koeling van de motor.

    In verband hiermee zijn ook de poelie en de ventilator-
    steun gewijzigd.

















    text en foto's uit Volvo Servicehandboek Constructie Werking 1987

    Go To Top of Page

    ML>